De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Het gaat niet over handelsakkoorden, maar over onze milieuwetgeving. De pluimveefederatie maakt zich vooral zorgen over het perspectief in het kader van de stikstofproblematiek. We weten allemaal dat op 7 juni 2024 de Vlaamse Regering een besluit heeft goedgekeurd rond de afwijkende berekeningsmethode voor de referentiesituatie 2021 en de vrijstelling van de generieke bronmaatregelen in het kader van het stikstofbeleid. Voor bepaalde diersoorten, waaronder kalkoenen, werd een vrijstelling voorzien tot 2030. Dit besluit biedt tijdelijk wel wat ademruimte, maar creëert tegelijkertijd grote onzekerheid over de toekomst na 2030.
Na afloop van deze vrijstelling in 2030, lijken er op basis van de huidige stand van zaken immers theoretisch slechts twee pistes voor de kalkoenhouders op de tafel te liggen. Dat is ten eerste aantonen dat de neerwaartse depositietrend niet wordt gehypothekeerd. Maar deze piste is in de praktijk onhaalbaar wegens het ontbreken van ruimte.
De andere piste is een vergunning aanvragen voor onbepaalde duur, waarbij voldaan moet worden aan de PAS-referentie (Programmatische Aanpak Stikstof) 2030. Dat betekent een reductie van 60 procent ten opzichte van de referentietoestand 2021. Om die te bereiken, zijn er emissiereducerende technieken nodig in de kalkoensector, maar op dit ogenblik zijn er geen erkende technieken voorhanden die deze reductie kunnen realiseren. Enkel voor de eerste zes weken van de productiecyclus ziet het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veeteelt (WeComV) beperkte mogelijkheden.
Daardoor dreigt de sector in een uitzichtloze situatie terecht te komen, zonder perspectief op voortzetting van de activiteiten na 2030.
Minister, hoe schat u de actuele vooruitzichten voor de kalkoenhouderij na 2030 in, gelet op de onmogelijkheid om te voldoen aan de vereiste emissiereductie ten gevolge van het ontbreken van de daartoe passende technieken?
Op welke wijze zal de Vlaamse Regering concreet invulling geven aan de bepaling dat vrijgestelde exploitanten alsnog maatregelen moeten nemen om de PAS-referentie 2030 te behalen?
Worden de kalkoenhouders of hun vertegenwoordigers actief betrokken bij het uitwerken van deze maatregelen, en zo ja, op welke manier?
Welke structurele oplossingen worden momenteel onderzocht of ontwikkeld om ook voor de kalkoenhouderij een toekomstperspectief te bieden na 2030?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
De kalkoenhouderij in Vlaanderen vormt een gespecialiseerde subsector binnen de pluimveehouderij. In totaal gaat het over iets meer dan 350.000 slachtdieren. Vlaanderen telt slechts twee kalkoenslachthuizen, waardoor gedetailleerde slachtcijfers confidentieel blijven.
Wat de handel betreft, is België netto-importeur van kalkoenvlees. Een deel van die import is wel voornamelijk voor verwerking in Vlaanderen, waarna het vlees opnieuw wordt uitgevoerd, voornamelijk richting Duitsland.
Het Stikstofdecreet stelt dat pluimveehouders tegen eind 2030 60 procent emissies moeten reduceren ten opzichte van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 die afkomstig waren van dieren in niet-emissiearme stallen.
Voor de diersoorten waar geen technieken ter beschikking zijn om de reducties te realiseren, zoals kalkoenen, werd de beperkte mogelijkheid van een vrijstelling opgenomen in het Stikstofdecreet.
Deze vrijstelling geldt vanaf de dag na de datum van de kennisgeving en kan enkel worden toegepast voor de exploitatie na 31 december 2030 als kan worden aangetoond dat de neerwaartse depositietrend niet gehypothekeerd wordt. Of eenvoudig uitgelegd: als er voldoende depositieruimte is, zal de kalkoenhouder met een vrijstelling geen emissiereducties moeten realiseren. Aangezien er vandaag geen depositieruimte ter beschikking is, is het voor landbouwers ook moeilijk in te schatten hoe dit zich in de toekomst zal ontwikkelen. Er is een algemeen dalende trend. De vraag is of die al voldoende zal zijn in 2030.
Vandaag kan men een tijdelijke vergunning tot en met 31 december 2030 aanvragen zonder maatregelen te moeten nemen.
De impact van het decreet op deze sector is aanzienlijk, zoals het nu voorligt. Kalkoenhouders vallen onder de verplichtingen van het decreet, maar beschikken momenteel niet over erkende ammoniakemissiereducerende technieken die specifiek toepasbaar zijn op hun bedrijfsvoering. Daarover zeg ik zo dadelijk nog iets meer. Dit betekent dat zij nu geconfronteerd zouden worden met reductiedoelstellingen zonder een specifieke toegang tot technische oplossingen, wat toekomstgericht een druk zet op hun specifieke sector.
Voorstellen voor maatregelen en reducerende staltechnieken kunnen zeker vanuit de sector zelf worden aangebracht. Dat stimuleren we altijd in samenwerking met het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veeteelt. Voor dergelijke initiatieven kan een beroep worden gedaan op VLIF-innovatiesteun (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) om de technieken uit te testen en door te meten. Een praktijkstal kan op deze manier worden uitgevoerd met een techniek of maatregel. Op deze manier wordt praktijkervaring opgedaan, en is er ook een wetenschappelijke onderbouwing die kan leiden tot een mogelijke erkenning.
Het advies van WeComV waar u naar verwijst, heeft de stalsystemen voor vleeskalkoenen die in de Nederlandse lijst zijn opgenomen, beoordeeld. Het advies was dat de meeste systemen die in de vleeskippensector toegepast worden, relevant kunnen zijn en kunnen worden toegepast in de kalkoenhouderij. Dat is goed nieuws.
Maar we zijn er nog niet. Tijdens de afmestfase zijn kalkoenen verschillend van vleeskippen zodat de emissiefactor voor de volledige productiecyclus van kalkoenen nog onduidelijk is. Die moet nog duidelijk worden. Dat betekent dat we nog bijkomende duidelijkheid moeten bieden, zodat ook aan de kalkoenhouders zo snel mogelijk de nodige mogelijkheden kunnen worden geboden op het vlak van technologie en emissiereducerende technieken.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, dank u voor uw antwoord.
WeComV zegt dat het eventueel zou kunnen dat de Nederlandse technieken ook bruikbaar zijn in onze kalkoenhouderij. Het is inderdaad een kleinere sector, maar ik denk toch dat we die zeker niet uit het oog mogen verliezen. Mijn vraag is of er binnen de huidige beschikbare kredieten, waarbij er gezocht wordt naar innovatieve toepassingen, ruimte kan worden vrijgemaakt voor de kalkoenhouders. Kan er ook binnen het flankerend beleid niet de nodige ruimte voorzien worden voor compensatie of ondersteuning? 2030 zal er snel zijn. Binnen vier jaar zijn we er eigenlijk al. Ze kunnen nu een tijdelijke vergunning aanvragen, hebt u gezegd, maar voor vier jaar is het kort dag. Ook zij willen uiteraard een perspectief hebben tegen 2030. Daarom mijn bijkomende vragen om enerzijds de beschikbare kredieten klaar te zetten voor innovatieve toepassingen en anderzijds te bekijken of het flankerend beleid ook niet op hen van toepassing kan zijn, zodat ze toch minstens een perspectief hebben als ze toch overwegen om te stoppen.
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Dat is een prioriteit die we hebben meegegeven aan het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veeteelt om zich er echt op te focussen. De sectoren waar er geen techniek voor bestaat, zijn voor mij de absolute prioriteit. Het is dus aan hen om zo snel mogelijk technieken op die lijst te plaatsen. Het administratief team en WeComV zijn daar volop mee bezig.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Dank u wel. We weten dat WeComV daarmee bezig is. Zij hebben wat vertraging gehad bij de opstart en dergelijke. Mijn oproep is vooral om zeker ook deze sector niet te vergeten inzake de innovatieve staltechnieken.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.