De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Het VLIF-activiteitenverslag (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) van 2024 toont opnieuw het belang van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds in de ondersteuning van de investeringen in de Vlaamse landbouwsector aan. We zien wel aanzienlijke verschillen tussen de Vlaamse provincies. Ik wil uiteraard geen wig drijven tussen de goede samenhorigheid van de verschillende provincies, maar we zien toch opmerkelijke verschillen. Uiteraard torent West-Vlaanderen boven de andere uit, maar dat doet de provincie ook in de productie van land- en tuinbouwproducten. Wat wel opvalt – en als Limburger kan ik dat alleen maar betreuren –, is dat er een beperkte participatie is van landbouwers uit Limburg. Zo blijkt alleszins uit het VLIF-activiteitenverslag.
Als we kijken naar de cijfers als dusdanig, zien we dat er voor productieve investeringen in Limburg 81 investeringen werden goedgekeurd. Dat is goed voor 1,8 miljoen euro aan subsidiabele investeringskosten en 648.000 euro aan toegekende steun. In West-Vlaanderen ging het om 925 investeringen, goed voor 13,2 miljoen euro aan kosten en 5,3 miljoen euro aan steun. Dat is toch wel een groot verschil. Ook als we kijken naar de ammoniakemissiearme investeringen, is het verschil groot: Limburg kreeg 1,6 miljoen euro steun toegekend, tegenover 29,8 miljoen euro in West-Vlaanderen. Voor de reguliere investeringssteun in 2024 ging 52 procent van het selectiebedrag naar West-Vlaanderen, tegenover amper 7 procent voor Limburg.
Allicht heeft de grote discrepantie tussen de provincies te maken met het soort landbouwactiviteiten. Limburg heeft bijvoorbeeld veel fruitteelt, terwijl er in andere provincies meer intensieve teelten of dierenhouderijen zijn. Het valt bijvoorbeeld op dat maar liefst 83 procent van de investeringssteun werd toegekend aan de investeringen die in aanmerking komen voor de verhoogde steunpercentages vanwege hun bijdrage aan het milieu, de energie, het dierenwelzijn of de voedselveiligheid. Bij de ammoniakemissiearme investeringen vertegenwoordigden de West-Vlaamse boeren een aandeel van 66 procent. Een ander hoopgevend cijfer is dat de steun aan jonge landbouwers een belangrijk aandeel uitmaakt: 49 procent van de geselecteerde investeringen werden ingediend door jonge landbouwers, goed voor 57 procent van het totale selectiebedrag.
Als we de cijfers van 2024 vergelijken met die van 2023, zien we ook daar een aantal veranderingen. Zo daalde de uitbetaalde innovatiesteun. We zien ook dat de niet-productieve investeringssteun verdubbelde. Het aantal geselecteerde investeringen is meer dan gehalveerd. Als we dan kijken naar de reguliere machtiging, dan bleef die ongeveer status quo op bijna 53 miljoen euro. Maar in 2024 kwam daar 5 miljoen euro aan repowermiddelen van de Europese Unie bij en kwam er 29 miljoen euro aan PAS-middelen (Programmatische Aanpak Stikstof) bovenop, wat de vastgelegde steun voor de nieuwe verbintenissen in 2024 bracht op 86,7 miljoen euro.
Mijn vragen aan u, minister, zijn de volgende.
Hoe evalueert u de resultaten van het jaarverslag 2024 van de VLIF-activiteiten, in het bijzonder wat het hoge aandeel verhoogde steunpercentages voor investeringen in de verduurzaming van jonge landbouwers betreft?
Hoe verklaart u het beperkte aandeel van de provincie Limburg in de toegekende VLIF-steun voor productieve investeringen, zeker in vergelijking met een provincie als West-Vlaanderen? Heeft dat vooral te maken met het soort landbouw en de bedrijfstypes of spelen er ook andere factoren? Of zijn er structurele drempels die verklaren waarom de Limburgse landbouwbedrijven minder vaak tot succesvolle VLIF-dossiers komen?
Waaraan is de opmerkelijke daling van het aantal geselecteerde investeringen in 2024 ten aanzien van 2023 te wijten, en bijgevolg ook het aantal goedgekeurde investeringen en toegekende steun?
68 procent van de VLIF-steun is bestemd voor het verbeteren van de economische prestaties en de modernisering van landbouwbedrijven. Ziet u nog werkpunten voor het VLIF om de investeringssteun sterker te oriënteren op investeringen in efficiënter energiegebruik of de verminderde uitstoot van de broeikasgassen en de ammoniak?
Welke beleidsacties overweegt u eventueel om ook in regio’s zoals Limburg – ik neem toch aan dat het u ook nauw aan het hart ligt, minister – een breder bereik en bredere impact van de VLIF-steun te realiseren?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Dank u wel, collega. In de omwenteling, de transitie die we van land- en tuinbouwers verwachten, is steun voor duurzame investeringen uiteraard van groot belang. Het is een keuze geweest in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2023-2027 om, samenhangend met het selectiesysteem, hogere steunpercentages dan voordien te introduceren. Het Europese GLB-kader maakt het vanaf 2023 ook mogelijk om steunpercentages hoger dan 40 procent te voorzien. Met hogere steunpercentages voor meer duurzame investeringen wil de Vlaamse Regering een incentive creëren om de meest duurzame investeringskeuzes te maken.
Het activiteitenverslag bevestigt dat er relatief veel steun gaat naar landbouwers jonger dan 40 jaar. Dat is ook logisch. Het zijn vooral bedrijven waar al een jonge landbouwer actief is, die zich in een investeringscyclus bevinden om het bedrijf ook klaar te maken voor de toekomst. Daarnaast is er ook een bewust beleid via het VLIF om de jongere generatie extra te ondersteunen. Zij staan immers vaak ook voor grote investeringen om hun bedrijf toekomstbestendig te maken. Daarom zorgen we ervoor dat we, naast de bevoordeling in de selectie van steunaanvragen, voor de meest duurzame investeringen 10 procent bijkomende steun kunnen voorzien. Op zich is het dan ook niet verwonderlijk dat 57 procent van de geselecteerde steun in 2024 naar investeringen ging die werden aangevraagd door een bedrijf met een jonge landbouwer.
De overheidsmiddelen zijn beperkt. Zoals u in het activiteitenverslag kunt lezen, kon in 2024 slechts 62 procent van de aangevraagde steun geselecteerd worden. Het zijn daarbij de investeringen die minder scoren op het vlak van duurzaamheid, die afvallen. Ook voor oudere landbouwers is er echter nog steeds een voldoende selectiekans in het VLIF, al betreft het voor die groep enkel de investeringen met de hoogste duurzaamheidsscores.
Daarnaast vroeg u naar het percentage van de steun dat gericht is op economische prestaties. Vooreerst wil ik die 68 procent van de VLIF-steun die bestemd is voor de economische prestaties en de modernisering van landbouwbedrijven, nader duiden. Dat cijfer betreft niet de volledige VLIF-steun die toegekend werd in 2024, maar enkel een deel van de toegekende steun voor investeringen, namelijk de goedgekeurde steun voor aanvragen van voor 1 januari 2023, dus nog uit de vorige GLB-periode 2014-2022. In die periode moesten investeringen voor Europa worden opgedeeld in drie focusgebieden: energiebesparing, emissiereductie en economische weerbaarheid. De rapportering onder ‘economische weerbaarheid’ omvat ook heel wat milieu-investeringen, met name alle investeringen in het kader van de waterkwaliteit en -kwantiteit, investeringen in bodemkwaliteit, biodiversiteit, precisielandbouw en biologische landbouw. Ook investeringen in dierenwelzijn, in arbeidskwaliteit en -veiligheid, in verbreding enzovoort maken deel uit van dat focusgebied.
Tot slot vroeg u naar de Limburgse cijfers. Er zijn uiteraard geen drempels tot VLIF-steun die er in Limburg zouden zijn ten opzichte van de andere provincies. Dat zou nog maar erg zijn. Alles heeft te maken met de structurele verschillen in de sector, los van de VLIF-regelgeving. Van de totale omzet – de eindproductiewaarde – van de Vlaamse landbouwsector in 2023 werd 12 procent gerealiseerd door de Limburgers, tegenover de grootse landbouwprovincie West-Vlaanderen, die 36 procent realiseerde. Daarnaast zijn er natuurlijk ook de verschillen in bedrijfstypes tussen de provincies. In Limburg zien we een procentueel lagere vertegenwoordiging van bedrijfstypes met meer nood aan investeringen. Door het Stikstofdecreet zijn veel varkens-, pluimvee- en rundveehouderijen gedwongen te investeren. De fruitteelt daarentegen, toch wel aanzienlijk meer aanwezig in Limburg, onze Limburgse trots, wordt minder gedwongen te investeren door beleid.
Enkele jaren geleden werd een bevraging gedaan over de bekendheid van het VLIF-instrument. Daaruit bleek dat het instrument zeer goed gekend is onder de landbouwers. Er dringen zich ook in de provincie Limburg geen acties op om dat instrument meer bekendheid te geven. Dat zou in dit geval weggesmeten geld zijn, aangezien het instrument al heel goed bekend is.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. De bekendheid van het VLIF-instrument is inderdaad geen probleem. Als ik met Limburgse landbouwers praat, hoor ik ook dat dat geen probleem is.
Wat ik wel regelmatig hoor, is dat het voor een landbouwer zelf vrijwel onmogelijk is om zelf een VLIF-dossier in te dienen. Men moet zich al bijna laten begeleiden door een bureau van experten. En daarover hoor ik dat het ook wel afhangt van welk bureau je in de arm neemt of je meer zekerheid hebt om VLIF-steun binnen te halen. Ik weet niet of dat klopt, maar u kunt daar misschien meer verduidelijking over geven. Het verhaal dat ik daarover hoor, komt van een aantal jongere landbouwers. Terwijl zij eigenlijk net in de scope zouden moeten zitten om sneller in aanmerking te kunnen komen voor VLIF-steun, blijkt het toch ook daar moeilijk te zijn en klaarblijkelijk ook een beetje afhankelijk van welk bureau men inschakelt.
Het is goed te vernemen dat er geen drempels zijn voor Limburg, maar misschien moeten we onze Limburgers toch nog wat meer warm maken. We hebben natuurlijk heel veel fruitteelt. Dat is een andere sector. Maar dat geldt vooral voor Zuid-Limburg. Als we kijken naar het noorden en noordoosten van de provincie, gaat het niet zozeer over fruit, maar ook veel over groenteteelt en dergelijke, en uiteraard ook over de rundvee- en de dierensector. Ik denk toch dat we moeten bekijken of we daar niet nog wat meer kunnen ondersteunen.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag. Als we kijken naar dat activiteitenverslag, dan blijkt dat het aantal VLIF-investeringen in de typische niches, zoals de korte keten en de biolandbouw, noch altijd relatief klein blijft terwijl we daarop willen inzetten. Als we die cijfers vergelijken met 2023, dan is er een daling. Dat geldt zowel voor dierenwelzijn, van 3,1 miljoen euro naar 1,1 miljoen euro, voor de biolandbouw, van bijna 1,2 miljoen euro naar 900.000 euro, als voor de hoeveverkoop, van 1,6 miljoen euro naar 1 miljoen euro. Hoe verklaart u dit, terwijl de politieke prioriteiten liggen op de verdere uitrol van de korte keten en de biolandbouw? Zeker gelet op het feit dat we inmiddels de Vlaamse Codex Dierenwelzijn hebben gehad en de verstrengingen die daarin zijn opgenomen, zou men eerder verwachten dat er nog meer investeringen in moeten gebeuren en er dus ook meer VLIF-ondersteuning voor zou mogen komen.
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Collega, ik heb nooit de opmerking gekregen dat VLIF onbekend is, noch in Limburg, noch in West-Vlaanderen. Het is een zeer bekend instrument. Wat we wel horen, is dat het administratief geen eenvoudige zaak is. In het kader van de administratieve vereenvoudiging is het vanzelf ook een belangrijk target om te kijken wat we daaraan kunnen doen en hoe we dat VLIF-instrument nog toegankelijker kunnen maken voor landbouwers. In de ideale wereld heb je daar geen bureau voor nodig. Als er verschillen zouden zijn in de resultaten, dan weet ik niet waar u naar verwijst.
Het is zeker ook zo dat in de niches waar u naar verwijst, de biolandbouw, de steunpercentages alvast zijn verhoogd. We hebben daar dus zeker de nodige aandacht voor.
Het blijft een heel belangrijke hefboom voor onze landbouwers. We hebben nog altijd veel meer aanvragen dan er middelen zijn. We blijven daar dus op inzetten omdat het een heel belangrijk instrument is in de verdere verduurzaming van onze land- en tuinbouwsector. Dat moet op een zo eenvoudig en toegankelijk mogelijke manier kunnen worden ingezet. Daar ligt voor mij nog een uitdaging.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, het is zeker belangrijk dat daar verder werk van wordt gemaakt. U zegt zelf dat er veel meer aanvragen dan middelen zijn. Het is natuurlijk altijd sneu als je een heel parcours hebt doorlopen en een bureau hebt moeten betalen om een aanvraag te kunnen indienen, om dan finaal te worden afgewimpeld. Ik denk dus zeker dat het goed is dat u werk zult maken van de administratieve vereenvoudiging, en, gelet op ons ongeduld, liever vandaag dan morgen. We zullen dat uiteraard verder opvolgen.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.