Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Vorig ArtikelVorig artikel Volgend artikelVolgend Artikel

 25 okt 2024 11:59 

Flankerend beleid ter uitvoering van de PAS


Besluit van de Vlaamse Regering over het flankerend beleid ter uitvoering van de programmatische aanpak stikstof

Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, artikel 6bis, § 9, ingevoegd bij het decreet van 26 januari 2024;
- het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten, artikel 3;
- het Mestdecreet van 22 december 2006, artikel 4, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 juni 2018;
- het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 9, eerste lid, 1° en 6°, gewijzigd bij het decreet van 29 maart 2024;
- het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, artikel 2.1.67 tot en met 2.1.79, gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2023, en artikel 2.2.1, vijfde lid, toegevoegd bij het decreet van 26 januari 2024;
- het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, artikel 39 en artikel 60 tot en met 62.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens heeft advies nr. 2023/131 gegeven op 14 november 2023;
- De Gegevensbeschermingsautoriteit heeft advies gegeven op 18 december 2023;
- Het besluit werd aangemeld bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft haar akkoord gegeven op 20 juni 2024;
- De Raad van State heeft advies nr. 76.970/1/V gegeven op 29 augustus 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 16 september 2024.
Juridisch kader
Dit besluit sluit aan bij de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01), inzonderheid de punten 23, 25, 104, 109, 112, 114, 153 en 428.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° akkerbouwer: landbouwer van wie het bedrijf een productie aan dierlijke mest heeft kleiner dan 300 kg P2O5, als vermeld in artikel 23, § 1, 1°, van het Mestdecreet;
2° bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt: een veehouderij, waarvan de exploitatie in een maatwerkgebied of de zones van twee kilometer rond die gebieden ligt, zoals aangeduid op de kaarten, vermeld in de bijlages 3, 4, 5, 6 en 7, bij het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof;
3° beveiligde zending: een beveiligde zending, als vermeld in artikel 3, § 9, 1°, van het Mestdecreet, of de plaatsing van een bericht op het door de VLM ter beschikking gestelde vergoedingenloket;
4° IIOA: een ingedeelde inrichting of activiteit als vermeld in artikel 5.1.1, 8°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
5° impactscore: de impactscore, vermeld in artikel 3 van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof;
6° landcommissie: de landcommissie, vermeld in artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
7° mestbankaangifte: de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
8° oranje bedrijf: een exploitatie als vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, met een impactscore van 5% of meer;
9° perceelnummer: het perceelnummer, vermeld in artikel 1.1.7, tweede lid, van de VLAREME van 28 oktober 2016;
10° richtsnoeren: de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01);
11° SBZ-H: SBZ-H als vermeld in artikel 2, 36°, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof;
12° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
13° VLM: de Vlaamse Landmaatschappij, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij.

Art. 2. § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten die daarvoor goedgekeurd zijn, en onder de voorwaarden, vermeld in dit besluit, wordt er voorzien in vergoedingen voor oranje bedrijven en bedrijven die in de maatwerkgebieden liggen.
§ 2. De volgende vergoedingen kunnen worden toegekend als vergoedingen voor oranje bedrijven en voor bedrijven die in de maatwerkgebieden liggen:
1° vergoedingen in het kader van de stopzetting van de veeteelttak van het oranje bedrijf of van het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt;
2° vergoedingen in het kader van de reconversie van het oranje bedrijf of van het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt naar een akkerbouwer.
§ 3. Een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, dat een aanvraag indient voor een vergoeding, als vermeld in paragraaf 2, kan ook een tegemoetkoming aanvragen voor bedrijfsadvies.
De tegemoetkoming voor bedrijfsadvies, vermeld in het eerste lid, bedraagt maximaal 10.000 euro en wordt uitbetaald aan een geraadpleegde adviesdienst in de zin van artikel 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 2023 tot toekenning van steun voor de uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie in de landbouwsector.
Na goedkeuring door de landcommissie kan de tegemoetkoming voor bedrijfsadvies, in afwijking van het tweede lid, ook toegekend worden voor de raadpleging van een andere professionele adviesdienst.
Een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, kan maar één keer een tegemoetkoming voor bedrijfsadvies krijgen.
Voor de toepassing van het vierde lid wordt geen rekening gehouden met tegemoetkomingen voor bedrijfsbegeleiding die een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, al heeft gekregen ter uitvoering van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die meer dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat of van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die 5% of meer maar minder dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat.

Art. 3. § 1. Een vergoeding in het kader van een stopzetting van de veeteelttak als vermeld in artikel 2, § 2, eerste lid, 1°, bestaat uit de volgende onderdelen:
1° een vergoeding voor het verlies van het gebruik van de goederen die al dan niet in eigendom zijn van de aanvrager en waarvan het gebruik naar aanleiding van de stopzetting van de veeteelttak wordt stopgezet. De vergoeding voor het verlies van het gebruik van de goederen bestaat uit de volgende componenten:
a) winstderving;
b) verlies van dieren;
c) verlies van gebouwen;
d) verlies van materiaal;
e) verlies van nutriëntemissierechten die geannuleerd worden;
2° in voorkomend geval de kosten voor de sloop van bedrijfsgebouwen door een erkende sloopfirma;
3° in voorkomend geval de aankoopprijs van de onroerende goederen die in de aanvraag te koop zijn aangeboden en die naar aanleiding van de stopzetting van de veeteelttak aangekocht zullen worden door de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof';
4° in voorkomend geval een vergoeding voor de landbouwgronden die behoren tot het bedrijf waarvan het gebruik naar aanleiding van de stopzetting van de veeteelttak wordt stopgezet;
5° in voorkomend geval een ontslagvergoeding voor het personeel.
In het geval van een aankoop van onroerende goederen, als vermeld in het eerste lid, 3°, koopt de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof' de onroerende goederen en beheert ze de verworven onroerende goederen.
§ 2. Een vergoeding in het kader van een reconversie naar een akkerbouwer als vermeld in artikel 2, § 2, eerste lid, 2°, bestaat uit de volgende onderdelen:
1° een vergoeding voor het verlies van het gebruik van de goederen die al dan niet in eigendom zijn van de aanvrager, waarvan het gebruik naar aanleiding van de reconversie wordt stopgezet. De vergoeding voor het verlies van het gebruik van de goederen wordt alleen verleend voor goederen waarvan het gebruik volledig wordt stopgezet. De vergoeding voor het verlies van het gebruik van de goederen bestaat uit de volgende componenten:
a) winstderving;
b) verlies van dieren;
c) verlies van gebouwen;
d) verlies van materiaal;
e) verlies van nutriëntemissierechten die geannuleerd worden;
2° in voorkomend geval de kosten voor de sloop van bedrijfsgebouwen door een erkende sloopfirma;
3° in voorkomend geval de aankoopprijs van de onroerende goederen die in de aanvraag te koop zijn aangeboden en die naar aanleiding van de reconversie aangekocht zullen worden door de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof';
4° in voorkomend geval een vergoeding voor de landbouwgronden die behoren tot het bedrijf, waarvan het gebruik naar aanleiding van de reconversie stopgezet wordt, en die na de reconversie niet meer door het bedrijf in gebruik kunnen worden genomen;
5° in voorkomend geval een ontslagvergoeding voor het personeel;
6° in voorkomend geval een vergoeding voor de investeringskosten door de reconversie, als het investeringskosten betreft aan onroerende goederen, en op voorwaarde dat het investeringen betreft waarvoor het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds steun kan verlenen;
7° in voorkomend geval een vergoeding om bijkomende landbouwgronden en andere onroerende goederen aan te laten kopen door het bedrijf die noodzakelijk zijn voor de uitbating van het bedrijf na de reconversie.
In geval van een verwerving van onroerende goederen als vermeld in het eerste lid, 3°, koopt de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof' de onroerende goederen en beheert ze de verworven onroerende goederen.

Art. 4. De vergoedingen, vermeld in artikel 2 van dit besluit, die vallen onder het toepassingsgebied van punt 1.1.1.1, punt 1.3.1.1 of punt 1.1.10.2 van de richtsnoeren worden pas verleend onder de volgende voorwaarden:
1° conform punt 23 van de richtsnoeren komen ondernemingen in moeilijkheden niet in aanmerking voor steun;
2° conform punt 25 van de richtsnoeren komen ondernemingen waartegen een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerder besluit van de Commissie waarin steun als onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is aangemerkt, niet in aanmerking voor steun;
3° conform punt 104 van de richtsnoeren kan steun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten met andere staatssteun worden gecumuleerd zolang het bij die steun om andere identificeerbare in aanmerking komende kosten gaat;
4° conform punt 109 van de richtsnoeren kan steun waarvoor op grond van de voormelde richtsnoeren toestemming wordt verleend, niet worden gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten als die cumul ertoe zou leiden dat de steunintensiteit of het steunbedrag hoger is dan in de voormelde richtsnoeren is vastgesteld;
5° conform punt 112 van de richtsnoeren worden de in dit punt vermelde gegevens die betrekking hebben op de steunregeling vervat in dit besluit, bekendgemaakt via de Transparency Award Module van de Europese Commissie;
6° conform punt 114 van de richtsnoeren worden de gegevens die betrekking hebben op de steunregeling ten minste tien jaar bewaard en blijven deze beschikbaar voor het brede publiek;
7° conform punt 153 van de richtsnoeren wordt bij de berekening van de investeringsvergoeding enkel rekening gehouden met de in aanmerking komende investeringskosten, als vermeld in punt 153 van de richtsnoeren;
8° conform punt 300 van de richtsnoeren mag de steun voor adviesdiensten per periode van drie jaar niet meer bedragen dan 25.000 euro per onderneming;
9° conform punt 428 van de richtsnoeren komen alleen ondernemingen die aan de normen van de Unie voldoen, in aanmerking voor steun.
Ondernemingen die niet aan de normen van de Europese Unie voldoen en hun productie moeten stopzetten, komen niet in aanmerking voor steun. Steun die verleend is ter uitvoering van dit besluit, wordt alleen aangewend om te voldoen aan de verplichtingen, vermeld in dit besluit, en wordt niet gebruikt om te voldoen aan verplichtingen, vermeld in andere regelgeving.
Grote ondernemingen, als vermeld in punt 36 van punt 33 van de richtsnoeren, komen niet in aanmerking voor een stopzettingsvergoeding, een vergoeding voor de investeringskosten door de reconversie of een sloopvergoeding.

Art. 5. § 1. Opdat een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt in aanmerking komt voor een van de vergoedingen, vermeld in artikel 2, § 2, zijn al de volgende voorwaarden vervuld:
1° de productiecapaciteit van de exploitatie in kwestie is gedurende vijf jaar vóór de indiening van de aanvraag van de stopzettingsvergoeding onafgebroken benut conform punt 426 van de richtsnoeren;
2° de exploitatie in kwestie is hoofdzakelijk vergund, waarbij op het moment van de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6 van dit besluit de vereiste vergunningen op dat moment niet zijn vervallen, geschorst of opgeheven;
3° voor de locatie van de exploitatie in kwestie is minstens sinds het productiejaar 2018 voldaan aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° de exploitatie in kwestie ligt binnen het Vlaamse Gewest;
5° voor de exploitatie in kwestie zijn nog geen vergoedingen verleend ter uitvoering van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die meer dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat of van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die 5% of meer maar minder dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat.
Voor de toepassing van het eerste lid, 5°, wordt geen rekening gehouden met tegemoetkomingen voor bedrijfsbegeleiding die een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, al heeft gekregen ter uitvoering van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die meer dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat of van de inrichtingsnota voor het herstructureringsprogramma voor de groep van bedrijven die 5% of meer maar minder dan 50% bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat.
§ 2. Opdat een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt in aanmerking komt voor een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, 1° en 2°, zijn, naast de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, ook al de volgende voorwaarden vervuld:
1° op het moment van de indiening van de aanvraag is de exploitatie in kwestie nog niet stopgezet;
2° uiterlijk op het moment, dat is aangegeven in de aanvraag van een stopzettingsvergoeding, wordt de exploitatie van de veeteelttak in kwestie volledig, vrijwillig en definitief stopgezet. De voormelde stopzetting van de veeteelttak wordt gemeld conform artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning;
3° na de stopzetting van de veeteelttak, vermeld in punt 2° :
a) worden alle nutriëntenemissierechten, van de landbouwer tot wiens bedrijf de exploitatie in kwestie behoort, geannuleerd;
b) kan voor de locatie van exploitatie in kwestie geen vergunning verkregen worden die leidt tot de uitstoot van NH3-emissies uit stallen;
c) kan de exploitant niet dezelfde activiteit opnieuw beginnen op een andere plaats, als vermeld in punt 425 van de richtsnoeren.
Als de landbouwer die de exploitatie uitbaat, dieren houdt op een andere exploitatie, worden in afwijking van het eerste lid, 3°, a), alleen de nutriëntenemissierechten geannuleerd die zijn aangewend om dieren te houden op de exploitatie die wordt stopgezet. Het aantal dieren, uitgedrukt in nutriëntenemissierechten, dat wordt gehouden op de exploitatie die stopgezet wordt, is het gemiddelde van het aantal dieren, uitgedrukt in nutriëntenemissierechten, dat wordt gehouden op de exploitatie die wordt stopgezet, op basis van de Mestbankaangifte voor de drie productiejaren vóór het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.
§ 3. Opdat een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt in aanmerking komt voor een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, 2°, zijn, naast de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2, ook al de volgende voorwaarden vervuld:
1° na de reconversie worden de activiteiten die betrekking hebben op de reconversie minimaal vijf jaar verder uitgeoefend. Als de voormelde activiteiten minder lang worden uitgevoerd, wordt de vergoeding, vermeld in artikel 2, § 2, 2°, verhoudingsgewijs, teruggevorderd voor het aantal jaar dat de activiteiten minder lang dan vijf jaar zijn uitgeoefend;
2° de exploitatie in kwestie is gedurende vijf jaar vóór het moment van de indiening van de aanvraag van een vergoeding, als vermeld in artikel 6, onafgebroken uitgebaat;
3° op het moment van de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6, ontvangt de exploitant van de exploitatie waarvoor de vergoeding, vermeld in artikel 2, wordt aangevraagd, nog geen rustpensioen;
4° op het moment van de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6, is de reconversie nog niet gestart.

Art. 6. § 1. De exploitant van het oranje bedrijf of van het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, dient via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt, een aanvraag in om een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, 1°, te verkrijgen.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat minstens al de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de exploitant die de aanvraag indient;
2° de identificatiegegevens van alle actoren, vermeld in artikel 7 van dit besluit;
3° de identificatiegegevens van de IIOA waar de exploitatie deel van uitmaakt, met vermelding van al de verschillende onderdelen van de IIOA en de identificatiegegevens van al die onderdelen;
4° de geplande uiterlijke begin- en einddatum van stopzetting van de exploitatie;
5° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie waarvan het gebruik wordt stopgezet, met de aanduiding, op cartografisch materiaal, van al die onderdelen;
6° de perceelnummers van de percelen, conform de meest recente verzamelaanvraag, waarop de onderdelen van de exploitatie zich bevinden;
7° een berekening van de impactscore voor de exploitatie in kwestie;
8° alle niet-verstreken vergunningen of de registratie als vergund geacht uit het vergunningenregister, met inbegrip van de bijbehorende plannen, die betrekking hebben op de exploitatie in kwestie;
9° een bewijs van eigendom van alle onderdelen van de exploitatie of de stukken waaruit blijkt welke zakelijke en persoonlijke rechten de aanvrager heeft ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bedrijf, zoals de kadastrale legger of het aanslagbiljet onroerende voorheffing. Als de aanvrager niet zelf alle zakelijke rechten en persoonlijke rechten heeft, de vermelding van de personen die de rechten wel bezitten;
10° de toestemming om alle nuttige gegevens uit de Mestbankdatabank te raadplegen, waaronder de gegevens die verzameld zijn in het kader van de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en de gegevens over de nutriëntenemissierechten;
11° de keuze van het type vergoeding, vermeld in artikel 2, § 2, van dit besluit, dat wordt aangevraagd;
12° een opsomming van alle gebouwen die bij de exploitatie horen, en, voor de gebouwen waarvoor er sprake is van een verlies van gebruik als gevolg van de stopzetting van de veeteelttak, per gebouw de volgende gegevens:
a) de vermelding van de locatie, de oppervlakte, de aard van het gebruik, de voornaamste elementen van uitrusting, het bouwjaar, de uitgevoerde renovaties, het jaartal van de uitgevoerde renovaties, de bouwplannen die horen bij de vergunning en, in voorkomend geval, het aantal effectieve en het aantal vergunde dierplaatsen per diercategorie;
b) als de aanvrager ook de eigenaar van de gebouwen is, een plan met de kadastrale gegevens;
c) het jaar waarin is gestart met de bouw van het gebouw in kwestie;
d) als het gebouw in kwestie een mestverwerkingsinstallatie betreft, al de technische gegevens over de installatie in kwestie, waaronder de verwerkingscapaciteit en het type van mestverwerkingsinstallatie, samen met alle facturen die betrekking hebben op de bouw, verbouwing, en uitrusting van de mestverwerkingsinstallatie in kwestie;
13° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie die de eigenaar te koop wil aanbieden;
14° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie die gesloopt zullen worden en de geplande begin- en einddatum van de realisatie van deze sloop;
15° als de aanvrager een vennootschap betreft, de beschikbare jaarrekeningen van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van de vergoeding is ingediend;
16° de aanslagbiljetten van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van de vergoeding is ingediend, als die beschikbaar zijn;
17° de boekhouding of, als dat van toepassing is, de bedrijfseconomische boekhouding van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van een vergoeding is ingediend, als die beschikbaar zijn;
18° de afschrijvingstabellen van de gebouwen en goederen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, zoals gebruikt in de belastingaangifte of voor de boekhouding van de exploitatie;
19° het aanschafjaar en het aankoopbedrag van het materiaal en van de installaties waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd;
20° het asbestattest voor de gebouwen die te koop worden aangeboden en het bewijs dat er voldaan is aan de voorwaarden van de asbestregelgeving, en, in voorkomend geval, alle andere attesten die bij een verkoop van een onroerend goed aanwezig moeten zijn;
21° als de aanvrager gronden in eigendom heeft die in SBZ-H liggen en die als bestemming reservaat en natuur, bos of overig groen hebben, een bewijs van de aanvraag van de vergoeding voor nulbemesting, of een verklaring op erewoord dat er geen vergoeding voor nulbemesting is of wordt aangevraagd;
22° als een ontslagvergoeding voor het personeel gevraagd wordt, een berekening van de ontslagvergoeding door een sociaal secretariaat;
23° een verklaring op erewoord dat het bedrijf geen onderneming in moeilijkheden is als vermeld in punt 23 van de richtsnoeren;
24° de nodige gegevens om het feit te staven dat het bedrijf geen grote onderneming is als gedefinieerd in punt 36 van punt 33 van de richtsnoeren;
25° als op een gebouw dat gesloopt gaat worden, zonnepanelen aanwezig zijn, het vermogen van de omvormer in kVA of kW waarop de zonnepanelen zijn aangesloten en het vermogen van de zonnepanelen in wattpiek;
26° in voorkomend geval een overzicht van de andere vergoedingen die het bedrijf aangevraagd of bekomen heeft en die betrekking hebben op de stop de zetten activiteiten en een verklaring op eer dat als het bedrijf nog vergoedingen aanvraagt of bekomt ze de VLM hiervan op de hoogte stelt.
De datum, vermeld in het tweede lid, 4°, ligt:
1° na het tijdstip van de indiening van de aanvraag;
2° minstens voor het einde van de vergunningstermijn voor de exploitatie in kwestie.
§ 2. De exploitant van het oranje bedrijf of van het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, dient via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt, een aanvraag in om een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, 2°, te verkrijgen.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de exploitant die de aanvraag indient;
2° de identificatiegegevens van al de actoren, vermeld in artikel 7 van dit besluit;
3° de identificatiegegevens van de IIOA waar de exploitatie deel van uitmaakt, met vermelding van de verschillende onderdelen van de IIOA en de identificatiegegevens van al die onderdelen;
4° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie, met per onderdeel:
a) de aanduiding, op cartografisch materiaal;
b) de vermelding van de uiteindelijke bestemming. In geval van een reconversie naar een akkerbouwer worden minimaal alle onderdelen die betrekking hebben op het houden van vee, stopgezet;
5° de perceelnummers van de percelen, conform de meest recente verzamelaanvraag, waarop de onderdelen van de exploitatie zich bevinden;
6° een berekening van de impactscore, voor de exploitatie in kwestie;
7° alle niet-verstreken vergunningen of de registratie als vergund geacht uit het vergunningenregister, met inbegrip van de bijbehorende plannen, die betrekking hebben op de exploitatie in kwestie;
8° een bewijs van eigendom van alle onderdelen van de exploitatie of de stukken waaruit blijkt welke zakelijke en persoonlijke rechten de aanvrager heeft ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bedrijf, zoals de kadastrale legger of het aanslagbiljet onroerende voorheffing. Als de aanvrager niet zelf alle zakelijke rechten en persoonlijke rechten heeft, de vermelding van de personen die de rechten wel bezitten;
9° de toestemming om alle nuttige gegevens uit de Mestbankdatabank te raadplegen, waaronder de gegevens die verzameld zijn in het kader van de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en de gegevens over de nutriëntenemissierechten;
10° de keuze van het type vergoeding, vermeld in artikel 2, § 2, dat wordt aangevraagd;
11° een plan van aanpak voor de reconversie naar een akkerbouwer met hierin opgenomen de gevraagde reconversie en de geplande begin- en einddatum van realisatie van de reconversie;
12° een opsomming van alle gebouwen die bij de exploitatie horen, waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, met per gebouw:
a) de vermelding van de locatie, de oppervlakte, de aard van het gebruik, de voornaamste elementen van uitrusting, de uitgevoerde renovaties, het jaartal van de uitgevoerde renovaties, de bouwplannen die bij de vergunning horen, en, in voorkomend geval, het aantal effectieve en het aantal vergunde dierplaatsen per diercategorie;
b) als de aanvrager ook de eigenaar van de bedrijfsgebouwen is, een plan met de kadastrale gegevens;
c) het jaar waarin is gestart met de bouw van het gebouw in kwestie;
d) de vermelding of de aanvrager voor het gebouw in kwestie een stopzettingsvergoeding wil, dan wel of de aanvrager het gebouw in kwestie, in rekening wil brengen om de investeringsvergoeding, vermeld in artikel 10, § 12, te berekenen;
e) als het gebouw in kwestie een mestverwerkingsinstallatie betreft, alle technische gegevens over de installatie in kwestie, waaronder de verwerkingscapaciteit en het type van mestverwerkingsinstallatie, samen met alle facturen die betrekking hebben op de bouw, verbouwing, en uitrusting van de mestverwerkingsinstallatie in kwestie;
13° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie die de eigenaar te koop wil aanbieden;
14° een opsomming van alle onderdelen van de exploitatie die gesloopt zullen worden en de geplande begin- en einddatum van de realisatie van deze sloop;
15° als de aanvrager een vennootschap is, de beschikbare jaarrekeningen van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van een vergoeding is ingediend;
16° de aanslagbiljetten van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van een vergoeding is ingediend, als die beschikbaar zijn;
17° de boekhouding of, als dat van toepassing is, de bedrijfseconomische boekhouding van de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag van een vergoeding is ingediend, als die beschikbaar is;
18° de afschrijvingstabellen van de gebouwen en goederen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, zoals gebruikt in de belastingaangifte of voor de boekhouding van de exploitatie;
19° het aanschafjaar en het aankoopbedrag van het materiaal en van de installaties waarvoor een vergoeding wordt aangevraagd;
20° het asbestattest voor de gebouwen die te koop worden aangeboden en het bewijs dat er voldaan is aan de voorwaarden van de asbestregelgeving, en, in voorkomend geval, alle andere attesten die bij de verkoop van een onroerend goed aanwezig moeten zijn;
21° als de aanvrager gronden in eigendom heeft die in SBZ-H liggen en die als bestemming reservaat en natuur, bos of overig groen hebben, een bewijs van de aanvraag van de vergoeding voor nulbemesting of een verklaring op erewoord dat er geen vergoeding voor nulbemesting is of wordt aangevraagd;
22° als een ontslagvergoeding voor het personeel gevraagd wordt, een berekening van de ontslagvergoeding door een sociaal secretariaat;
23° een verklaring op erewoord dat het bedrijf geen onderneming in moeilijkheden is als vermeld in punt 23 van de richtsnoeren;
24° de nodige gegevens om te staven dat het bedrijf geen grote onderneming is als vermeld in punt 36 van de richtsnoeren;
25° als op een gebouw dat gesloopt gaat worden, zonnepanelen aanwezig zijn het vermogen van de omvormer in kVA of kW waarop de zonnepanelen zijn aangesloten en het vermogen van de zonnepanelen in wattpiek;
26° in voorkomend geval een overzicht van de andere vergoedingen die het bedrijf aangevraagd of bekomen heeft en die betrekking hebben op de reconversie en een verklaring op eer dat als het bedrijf nog vergoedingen aanvraagt of bekomt ze de VLM hiervan op de hoogte stelt.
§ 3. De exploitant van het oranje bedrijf of van het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, dient via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt, een aanvraag in om een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 3, te verkrijgen.
De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de identificatiegegevens van de exploitant die de aanvraag indient;
2° de gegevens van de adviesdienst die geraadpleegd wordt;
3° als de adviesdienst die geraadpleegd wordt, geen professionele adviesdienst is die geregistreerd is in het kader van de steun voor de uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie in de landbouwsector, een motivering waarom het aangewezen is de adviesdienst in kwestie te raadplegen.
§ 4. Als de gegevens die in het kader van een aanvraag meegedeeld moeten worden, als vermeld in dit artikel, reeds beschikbaar zijn bij een Vlaamse administratie, als vermeld in artikel I.3, 2°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, kan de aanvrager ervoor kiezen om de gevraagde gegevens niet bij zijn aanvraag te voegen op voorwaarde dat hij dan bij zijn aanvraag aan de landcommissie expliciet de toestemming geeft om de betreffende gegevens rechtstreeks te verkrijgen van de betreffende Vlaamse administratie.

Art. 7. De aanvraag van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, wordt ondertekend door al de volgende actoren:
1° alle betrokken exploitanten van de exploitatie in kwestie;
2° de houder van de milieuvergunning en de stedenbouwkundige vergunning of van de omgevingsvergunning van de exploitatie in kwestie;
3° de exploitant aan wie de nutriëntenemissierechten die geannuleerd zullen worden, toegewezen zijn;
4° iedereen die een eigendomsrecht of een ander zakelijk of persoonlijk recht heeft ten aanzien van een of meer onderdelen van de exploitatie in kwestie.

Art. 8. § 1. De aanvraag, vermeld in artikel 6, wordt bij de landcommissie ingediend via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt.
§ 2. De aanvraag van een vergoeding voor een oranje bedrijf, vermeld in artikel 2, § 2, wordt uiterlijk vijfenzeventig dagen na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit ingediend. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan de voormelde termijn verlengen.
Naast de periode, vermeld in het eerste lid, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, een of meer extra periodes vaststellen waarin een aanvraag als vermeld in het eerste lid, kan worden ingediend, en de indieningsperiode vaststellen. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan nadere regels vaststellen voor de voormelde periodes.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan voor aanvragen van een vergoeding voor een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, een periode vaststellen waarin de aanvragen in kwestie ingediend moeten worden. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, kan nadere regels vaststellen voor de voormelde periode.
§ 3. De aanvraag van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 3, kan alleen ingediend worden als de aanvrager ook een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, heeft aangevraagd, die volledig is verklaard conform artikel 9, § 1.
De aanvraag van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 3, wordt ingediend binnen een jaar nadat de aanvraag van de betrokken exploitant van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, afgewerkt is met een akkoord, een niet-akkoord, een intrekking van de aanvraag of een verval van de aanvraag overeenkomstig artikel 9.

Art. 9. § 1. De landcommissie brengt de aanvrager uiterlijk drie maanden na de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 6, met een beveiligde zending op de hoogte of de aanvraag volledig of onvolledig is.
Voor aanvragen die conform artikel 8, § 2, gedurende een bepaalde periode ingediend moeten worden, wordt de aanvrager in afwijking van het eerste lid uiterlijk drie maanden na het einde van de indieningsperiode in kwestie met een beveiligde zending op de hoogte gebracht dat de aanvraag volledig of onvolledig is.
Als de aanvraag onvolledig is, verzoekt de landcommissie met een beveiligde zending de aanvrager om de ontbrekende gegevens te verstrekken binnen dertig dagen. De landcommissie brengt de aanvrager uiterlijk dertig dagen na de dag waarop ze de ontbrekende gegevens heeft ontvangen, op de hoogte of de aanvraag volledig of onvolledig is.
§ 2. De landcommissie brengt de aanvrager met een beveiligde zending uiterlijk tien maanden na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, op de hoogte van haar beslissing. De voormelde beslissing bevat de volgende gegevens:
1° de vermelding of de aanvrager in aanmerking komt voor de aangevraagde vergoeding, met specifieke verwijzing naar de vergoedingscomponenten die van toepassing zijn;
2° welke onderdelen die in de aanvraag te koop zijn aangeboden, voor aankoop in aanmerking komen;
3° de berekende vergoedingen en, in voorkomend geval, de aankoopprijs van de exploitatie die zullen worden aangekocht;
4° de voorwaarden die voldaan moeten zijn, opdat de berekende vergoedingen uitgekeerd kunnen worden.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, komen de onderdelen die te koop worden aangeboden door een oranje bedrijf of een bedrijf gelegen in de maatwerkgebieden steeds in aanmerking voor aankoop, op voorwaarde dat het de onroerende goederen betreft, die hetzij de exploitatiezetel vormen, hetzij deel uitmaken van de huiskavel.
De landcommissie kan bij de aanvrager altijd aanvullende stukken en inlichtingen opvragen of om een plaatsbezoek verzoeken. Als de aanvullende stukken of inlichtingen niet verstrekt worden of als een plaatsbezoek geweigerd wordt, kan dat aanleiding geven tot de tijdelijke opschorting of de definitieve stopzetting van de behandeling van de aanvraag. In het voormelde geval brengt de landcommissie de aanvrager uiterlijk tien maanden, verlengd met de termijn waarvoor de aanvraag tijdelijk is opgeschort, na de verzending van de beveiligde zending waarmee de aanvraag als volledig is beschouwd, als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, op de hoogte van haar beslissing.
De landcommissie kan het advies inwinnen van:
1° het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, vermeld in artikel 29/1, eerste lid, 2°, van het besluit van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie, onder meer over de vergoeding of onderdelen van de vergoedingen die betrekking hebben op bedrijfsgebouwen en onroerende constructies waarop verlies van gebruik van toepassing is;
2° de VLM;
3° het VLIF;
4° elke andere instantie van de Vlaamse overheid, vermeld in artikel I.3, 1°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, die over nuttige inlichtingen kan beschikken voor de behandeling van de aanvraag.
§ 3. De aanvrager meldt de landcommissie uiterlijk drie maanden na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 2, of hij akkoord gaat met de beslissing in kwestie. Als de aanvrager niet reageert uiterlijk drie maanden na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 2, wordt dat beschouwd als niet akkoord gaan met de beslissing in kwestie en wordt de aanvraag in kwestie stopgezet.
De aanvrager kan uiterlijk drie maanden na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 2, bezwaar aantekenen bij de VLM tegen de beslissing in kwestie.
De VLM deelt uiterlijk zestig dagen na de dag waarop hij het bezwaar, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen, zijn beslissing mee aan de aanvrager met een beveiligde zending.
De aanvrager brengt de landcommissie uiterlijk drie maanden na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het derde lid, op de hoogte of hij akkoord gaat met de beslissing in kwestie. Als de aanvrager niet reageert uiterlijk drie maanden na de kennisgeving, wordt dat beschouwd als niet akkoord gaan met de beslissing in kwestie en wordt de aanvraag in kwestie stopgezet.
§ 4. Als de aanvrager binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, meldt dat hij akkoord gaat met de beslissing, brengt de landcommissie de VLM daarvan op de hoogte.
Tot op het moment dat hij binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, gemeld heeft dat hij akkoord gaat met de beslissing, kan de aanvrager de aanvraag intrekken.
Als de aanvrager akkoord gaat met de beslissing, geldt dat akkoord voor de volledige aanvraag. Een gedeeltelijk akkoord is niet mogelijk. Als de aanvrager maar met een deel van de beslissing akkoord kan gaan, wordt dat beschouwd als niet akkoord gaan met de beslissing.
§ 5. Een aanvrager kan maar één lopende aanvraag van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, hebben. Als er een aanvraag wordt ingediend door een aanvrager die al een aanvraag heeft ingediend, die nog niet is afgehandeld, vervalt de eerst ingediende aanvraag die nog niet is afgehandeld.
§ 6. De aanvragen voor vergoedingen, als vermeld in dit besluit, kunnen enkel behandeld worden binnen de perken van de begrotingskredieten die daarvoor goedgekeurd zijn.
Als op basis van de ingediende aanvragen van vergoeding, vermoed wordt dat de goedgekeurde begrotingskredieten onvoldoende zijn, wordt, voor de aanvragen van een vergoeding door oranje bedrijven, per periode waarin een aanvraag ingediend kan worden, als vermeld in artikel 8, § 2, een volgorde van afhandeling van de ingediende aanvragen ingesteld.
De volgorde van de afhandeling van de aanvragen, als vermeld in het tweede lid, wordt bepaald op basis van de impactscore van de exploitatie waarop de aanvraag betrekking heeft. De aanvraag voor de exploitatie met de hoogste impactscore wordt eerst afgehandeld. Daarna worden de aanvragen voor een exploitatie met een hogere impactscore consequent eerder afgehandeld dan de aanvragen voor een exploitatie met een lagere impactscore.
Als de aanvraag voor een exploitatie zowel betrekking heeft op een stopzettingsvergoeding als op een sloopvergoeding, wordt, om de volgorde van afhandeling van die aanvragen te bepalen, de impactscore van de exploitatie waarop de aanvraag betrekking heeft, vermenigvuldigd met een factor van 2.
Met toepassing van de volgorde van afhandeling van de aanvragen, als vermeld in deze paragraaf, worden vervolgens enkel de aanvragen voor vergoeding behandeld waarvoor afdoende begrotingskredieten goedgekeurd zijn.

Art. 10. § 1. Voor de berekening van de vergoedingen wordt enkel rekening gehouden met de delen van de exploitatie die over al de vereiste vergunningen beschikken.
§ 2. De berekening van de vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies op dieren is alleen van toepassing voor dieren die niet worden gehouden in een rondesysteem en die, ten gevolge van de stopzetting van de veeteelttak of de reconversie, op een economisch nadelig tijdstip verkocht moeten worden.
Om de vergoeding, vermeld in het eerste lid, te berekenen, kan maximaal het aantal dieren in aanmerking genomen worden dat overeenkomt met de vergunde of geakteerde aantallen voor de exploitatie in kwestie, in voorkomend geval verminderd met de leegstandspercentages, vermeld in de lijst die is opgenomen in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. De vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van gebouwen, kan alleen verstrekt worden voor onroerende goederen of delen ervan die aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° de exploitant heeft voor het gebouw in kwestie in de aanvraag niet gemeld dat hij het gebouw in kwestie in rekening wil brengen voor de berekening van de investeringsvergoeding conform artikel 6, § 2, tweede lid, 12°, d);
2° ze worden gebruikt voor de veehouderij en kunnen zonder grote aanpassingen geen andere nuttige toepassing krijgen;
3° in de beslissing, vermeld in artikel 9, § 2, wordt niet vermeld dat ze in aanmerking komen voor aankoop.
De vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van gebouwen, bedraagt niet meer dan de venale waarde van de gebouwen in kwestie.
Om de vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van gebouwen, te berekenen, wordt rekening gehouden met het verschil tussen de meest recente ABEX-index op het moment van indiening van de aanvraag en de tweede ABEX-index van 2011.
Om de vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van gebouwen, te berekenen, wordt onder meer rekening gehouden met de afschrijvingstermijn, zoals die blijkt uit de boekhouding en de afschrijvingstabellen, zoals die zijn bezorgd in de aanvraag, en met de restwaarde, na afschrijving.
Voor gebouwen waarvoor de afschrijvingstermijn niet vermeld is in de boekhouding of de afschrijvingstabellen die worden bezorgd, wordt in afwijking van het vierde lid rekening gehouden met de afschrijvingstermijnen voor een vergelijkbaar type gebouw die in de sector gebruikelijk zijn. Voor de toepassing van de voormelde afwijking wordt rekening gehouden met een restwaarde, na afschrijving, van maximaal 30%. In afwijking van het voormelde percentage kan de restwaarde voor loodsen na afschrijving maximaal 50% bedragen.
§ 4. De vergoeding voor het verlies van gebruik voor de component verlies van materiaal kan alleen toegekend worden voor roerende goederen die behoren tot de onderdelen van de exploitatie die wordt stopgezet.
Om de vergoeding voor verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van materialen te berekenen, wordt onder meer rekening gehouden met de afschrijvingstermijn en met de staat van het materiaal.
De vergoeding voor het verlies van gebruik voor de component verlies van gebruik van materialen bedraagt maximaal 30% van de actuele waarde.
§ 5. De vergoeding voor de sloop van bedrijfsgebouwen, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 2°, en § 2, eerste lid, 2°, wordt berekend op basis van de volgende maximale forfaitaire bedragen:
1° 40 euro per m2 voor de sloop van gebouwen, met inbegrip van de verwijdering van de mestkelders en de verwijdering van de verhardingen;
2° 8 euro per m2 voor de sloop van erfverhardingen en sleufsilo's.
De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden geïndexeerd op basis van de meest recente ABEX-index op het moment van indienen van de aanvraag, vergeleken met de eerste ABEX-index van 2023.
De voormelde vergoeding voor de sloop van bedrijfsgebouwen is cumuleerbaar met premies voor de verwijdering van asbest als de totale subsidie niet meer dan 100% van de totale sloopkosten bedraagt.
De maximale sloopvergoeding wordt beperkt tot de reële sloopkosten die worden aangetoond met bewijzen van gemaakte kosten.
Voor de berekening van de voormelde vergoeding komt de belasting over de toegevoegde waarde niet in aanmerking voor steun.
§ 6. Voor alle onroerende goederen die de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof' aankoopt van oranje bedrijven of bedrijven die in de maatwerkgebieden liggen en die een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, worden toegekend, wordt in een wederbeleggingsvergoeding voorzien op de venale waarde, met een maximaal percentage van 20% van de venale waarde.
De maximale wederbeleggingsvergoeding wordt beperkt tot de reële juridische en administratieve kosten en opmetingskosten.
§ 7. De aankoopprijs van de goederen die aangekocht zullen worden conform de beslissing, vermeld in artikel 9, § 2, eerste lid, 2°, wordt berekend op basis van de vergoedingsregels die gelden voor een onteigening ten algemenen nutte. Bij de waardebepaling van het onroerend goed wordt er in voorkomend geval dan geen rekening gehouden met de waardeverminderingen die het gevolg zijn van beperkingen die zijn opgelegd ter uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 betreffende de aanwijzingsbesluiten van de instandhoudingsdoelstellingen en de programmatische aanpak van stikstof-deposities en van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2023 tot vaststelling van een programmatische aanpak stikstof.
§ 8. De vergoeding voor de landbouwgronden die behoren tot het bedrijf waarvan het gebruik naar aanleiding van de stopzetting van de veeteelttak wordt stopgezet, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 4°, en voor de landbouwgronden die behoren tot het bedrijf waarvan het gebruik naar aanleiding van de bedrijfsreconversie stopgezet wordt, en die niet meer door het bedrijf in gebruik kunnen worden genomen na de bedrijfsreconversie, vermeld in artikel 3, § 2, eerste lid, 4°, bestaat uit een basisvergoeding, verhoogd met een top-up. Het bedrag van de basisvergoeding komt overeen met het bedrag van de eindepachtvergoeding, als vermeld in artikel 34, § 1, van het Vlaams Pachtdecreet van 13 oktober 2023, voor het perceel in kwestie. De basisvergoeding wordt met een top-up verhoogd. Deze top-up bedraagt 20% van het bedrag van de basisvergoeding en maximaal 2.000 euro per ha.
De vergoeding, vermeld in het eerste lid, kan niet verkregen worden:
1° voor percelen die voor aankoop in aanmerking komen, als vermeld in artikel 9, § 2 of § 3, van dit besluit, en die aangekocht zijn door de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof';
2° voor percelen die gelegen zijn in de gebieden, vermeld in artikel 41bis, § 1, of 41ter, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, waarvoor geen ontheffing is gegeven die nog niet vervallen is op het ogenblik van de aanvraag en waarvoor geen vergoeding als vermeld in artikel 41bis, § 10 van het voormelde decreet aangevraagd is of zal worden.
§ 9. Als op een gebouw dat gesloopt wordt en waarvoor een sloopvergoeding wordt toegekend, zonnepanelen aanwezig zijn, wordt de vergoeding voor de sloop van bedrijfsgebouwen, vermeld in paragraaf 5, verhoogd met een vergoeding voor de restwaarde van de zonnepanelen die op het gebouw dat gesloopt wordt en waarvoor een sloopvergoeding wordt toegekend, aanwezig zijn.
Om de vergoeding voor de restwaarde van de zonnepanelen, vermeld in het eerste lid, te berekenen, wordt, op basis van het vermogen van de omvormer, rekening gehouden met de volgende vergoedingen:

Vermogen omvormer ≤ 40kW >40 kW en ≤ 250kW >250 kW en ≤ 750kW >750kW
vergoeding 339 €/kWp 287 €/kWp 230 €/kWp 184 €/kWp


De vergoeding wordt slechts toegekend voor zonnepanelen die nog functioneel zijn.
§ 10. Als op de exploitatie, waarvoor een aanvraag van een vergoeding als vermeld in artikel 2, § 2, ingediend is, een mestverwerkingsinstallatie aanwezig is, komt de mestverwerkingsinstallatie alleen in aanmerking voor een vergoeding als de mestverwerkingsinstallatie behoort tot een oranje bedrijf of een bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt en de mestverwerkingsinstallatie heeft in de drie jaar vóór het jaar waarin de aanvraag is ingediend, uitsluitend dierlijke mest verwerkt van het oranje bedrijf in kwestie of van het bedrijf in kwestie dat in de maatwerkgebieden ligt.
Als aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, voldaan is, wordt de vergoeding conform paragraaf 1 tot en met 9 berekend.
§ 11. Om de ontslagvergoeding voor het personeel, te berekenen, wordt rekening gehouden met de berekening van de ontslagvergoeding door het sociaal secretariaat.
§ 12. In geval van een reconversie naar een akkerbouwer kan de aanvrager een investeringsvergoeding krijgen voor de kosten van de reconversie.
De investeringsvergoeding, vermeld in het eerste lid, bedraagt:
1° maximaal 600.000 euro voor de volledige exploitatie;
2° maximaal 40% van de gedane investeringen waarbij in voorkomend geval eventuele VLIF-steun of andere vergoedingen, die verkregen zijn en die betrekking hebben op de gedane investeringen, in mindering worden gebracht. Het voormelde percentage bedraagt maximaal 65% als de aanvrager van de vergoeding een jonge landbouwer, als vermeld in artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is;
3° maximaal 40% van de geraamde investeringen. Het voormelde percentage bedraagt maximaal 65% als de aanvrager van de vergoeding een jonge landbouwer, als vermeld in artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is;
4° maximaal 40% van de nieuwbouwwaarde van de stal of stallen in kwestie. Het voormelde percentage bedraagt maximaal 65% als de aanvrager van de vergoeding een jonge landbouwer, als vermeld in artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is.
Om de nieuwbouwwaarde van een betrokken stal te bepalen als vermeld in het tweede lid, 4°, wordt rekening gehouden met al de volgende elementen:
1° de nieuwbouwwaarde van een stal met dezelfde productiecapaciteit als de bestaande stal;
2° de actuele technieken, materialen en uitrusting voor de huisvesting van de dieren.
De stallen in kwestie, vermeld in het tweede lid, 4°, zijn gebouwen voor de huisvesting van dieren, waarvan de aanvrager in zijn aanvraag heeft aangegeven dat ze omgevormd zullen worden.
In afwijking van het vierde lid worden ook stallen die gesloopt worden als een betrokken stal beschouwd, als het een stal betreft, waarvoor de aanvrager, in de aanvraag gemeld heeft dat hij die in rekening wil brengen om de investeringsvergoeding te berekenen conform artikel 6, § 2, tweede lid, 12°, d).
Voor de stal of stallen in kwestie, vermeld in het tweede lid, 4°, wordt geen vergoeding voor verlies van gebruik van het gebouw toegekend.
De investeringsvergoeding, wordt toegekend voor de kosten van de reconversie, waarbij:
1° om het bedrag van de geraamde investeringen te bepalen, een raming wordt gemaakt op basis van de VLIF-normen in kwestie;
2° alleen de volgende kosten in aanmerking komen:
a) de kosten die betrekking hebben op investeringen die voorkomen op de lijst van subsidiabele investeringen bij het VLIF;
b) de kosten die geen verband houden met het houden van vee, waarbij aangekochte grond in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10% van de totaal in aanmerking komende kosten;
c) de kosten die geen verband houden met ammoniakemissiearme stalsystemen;
3° de belasting over de toegevoegde waarde niet in aanmerking komt voor steun.
§ 13. Als landbouwgronden of andere onroerende goederen worden aangekocht die noodzakelijk zijn voor de uitbating van het bedrijf na de reconversie, wordt, als voldaan is aan de voorwaarden vermeld in dit besluit, daarvoor een vergoeding toegekend.
De vergoeding, vermeld in het eerste lid, bedraagt maximaal 10% van het bedrag dat is bepaald conform paragraaf 12, tweede lid en maximaal 60.000 euro.
§ 14. De nutriëntenemissierechten die in het kader van de stopzetting van de veeteelttak of van de reconversie, geannuleerd worden, komen in aanmerking voor vergoeding, met dien verstande dat enkel een vergoeding wordt verleend voor de nutriëntenemissierechten die, overeenkomstig de berekening, als vermeld in artikel 31, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, overgedragen kunnen worden.

Art. 11. § 1. De VLM betaalt de vergoedingen, vermeld in dit besluit, uit.
De aanvrager die akkoord is gegaan met de beslissing, binnen de termijnen, vermeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, kan de uitbetaling van de vergoedingen vragen via het vergoedingenloket dat de VLM ter beschikking stelt. De aanvrager die een uitbetaling van de vergoeding vraagt, bezorgt daarvoor de volgende gegevens:
1° de datum waarop de veeteelttak van het oranje bedrijf of het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, effectief wordt stopgezet;
2° het bewijs dat de stopzetting van de veeteelttak, vermeld in punt 1°, is gemeld conform artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning. In geval van een reconversie wordt bij de aanvraag ook het bewijs gevoegd dat de IIOA of exploitatie in kwestie over een aangepaste omgevingsvergunning beschikt, die overeenstemt met het plan van aanpak in de aanvraag;
3° het bewijs dat de onderdelen van de exploitatie die in de aanvraag te koop zijn aangeboden en die, conform de beslissing, vermeld in artikel 9, § 2 of § 3, van dit besluit, voor aankoop in aanmerking komen, aangekocht zijn door de lokale grondenbank `herstructureringsprogramma stikstof';
4° in voorkomend geval, een geactualiseerd overzicht van de andere vergoedingen die het bedrijf aangevraagd of bekomen heeft en die betrekking hebben op de stopzetting of de reconversie.
Voor de vergoedingen volledig of gedeeltelijk kunnen worden uitbetaald, worden al de voorwaarden voor de vergoeding, vermeld in dit besluit, vervuld, in voorkomend geval samen met de voorwaarden voor de uitbetaling, vermeld in de beslissing waarmee de aanvrager akkoord is gegaan. De aanvrager bezorgt al de nodige bewijstukken, zoals facturen, betalingsbewijzen en sloopattesten, aan de VLM. Ter staving van de kosten in verband met sloop, dienen de facturen en andere nodige bewijsstukken afkomstig te zijn van een erkende sloopfirma.
Voor de vergoedingen die betrekking hebben op VLIF-subsidiabele investeringen bezorgt de aanvrager aan de VLM, naast de stukken, vermeld in het tweede en het derde lid, ook het bewijs dat voor de investeringen in kwestie een VLIF-aanvraag is ingediend. Zodra de aanvrager beschikt over de beslissing over de aangevraagde VLIF-steun, bezorgt hij ook de beslissing over de aangevraagde VLIF-steun aan de VLM.
Als de stukken die de aanvrager bezorgt, onvolledig of onduidelijk zijn, vraagt de VLM een toelichting of vraagt ze bijkomende stukken op.
Voor de uitbetaling wordt geen rekening gehouden met de btw die is betaald.
Als de voorwaarden, vermeld in dit besluit niet worden nageleefd, worden de vergoedingen teruggevorderd met inbegrip van bekomen intresten.
§ 2. De aanvraag tot uitbetaling, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt ingediend binnen een jaar na de datum waarop, conform de aanvraag, een van de volgende gevallen zich voordoet:
1° de exploitatie van de veeteelttak wordt stopgezet;
2° de reconversie van de exploitatie is uitgevoerd.
Als de aanvrager er niet in slaagt om voor alle of een deel van de vergoedingen de nodige bewijsstukken te bezorgen, kan de aanvrager in afwijking van het eerste lid binnen de termijn van een jaar, vermeld in het eerste lid, gemotiveerd aan de VLM een verlenging van de termijn vragen. Als de VLM een verlenging van de termijn toestaat, kan de termijn van een jaar, vermeld in het eerste lid, maximaal verlengd worden tot vijf jaar.
§ 3. Als de uitbetaling wordt gevraagd van de component verlies van gebruik, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 1°, wordt de vergoeding die wordt berekend conform artikel 10, verhoogd met een top-up.
Voor oranje bedrijven die een aanvraag ingediend hebben binnen de termijn, vermeld in artikel 8, § 2, eerste lid, bedraagt de top-up, vermeld in het eerste lid:
1° 20% bij stopzetting van de veeteelttak uiterlijk één jaar na de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6;
2° 10% bij stopzetting van de veeteelttak uiterlijk twee jaar na de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6.
Voor bedrijven die in de maatwerkgebieden liggen, bedraagt de top-up, vermeld in het eerste lid:
1° 20% bij stopzetting van de veeteelttak uiterlijk één jaar na de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6;
2° 10% bij stopzetting van de veeteelttak uiterlijk twee jaar na de indiening van de aanvraag, vermeld in artikel 6.
Om de hoogte van de top-up te bepalen, wordt rekening gehouden met de datum waarop de veeteelttak van het oranje bedrijf of het bedrijf dat in de maatwerkgebieden ligt, effectief is stopgezet, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°. Als de voormelde datum vroeger is dan de datum waarop volgens de aanvraag, vermeld in artikel 6, de exploitatie in kwestie stopgezet zou worden, wordt rekening gehouden met de datum die in de aanvraag is vermeld.
Om de hoogte van de top-up te bepalen wordt enkel rekening gehouden met de berekende vergoeding voor het verlies van gebouwen, materiaal, dieren en nutriëntenemissierechten die geannuleerd worden.
§ 4. Als de aanvrager investeringssteun voor landbouw heeft verkregen, voor zaken die verbonden zijn aan de gestopte veeteelttak, vervalt de termijn van vijf jaar waarin de voorwaarden die van kracht waren op die investeringen bij de aanvraag van de steun, vervuld moeten blijven, vermeld in artikel 31, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 over steun voor productieve investeringen en opstartverrichtingen in de landbouw.

Art. 12. De VLM is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor de persoonsgegevens die worden verwerkt in uitvoering van dit besluit.
De verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in het eerste lid, heeft de volgende verplichtingen:
1° de persoonsgegevens bewaren gedurende de termijnen die noodzakelijk zijn om de taken in kwestie te vervullen volgens de selectieregels, opgemaakt ter uitvoering van artikel III.87 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018;
2° de persoonsgegevens in een beveiligde omgeving bewaren en passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de integriteit en vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens te beschermen;
3° de betrokkenen informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens conform artikel 13 en 14 van de voormelde verordening en hen informeren over hun rechten op basis van artikel 15 tot en met 22 van de voormelde verordening.

Art. 13. Als het internetloket dat de VLM ter beschikking stelt, onbeschikbaar is, wordt de aanvraag, vermeld in artikel 6, en alle communicatie die in dit besluit is bepaald, in afwijking van de bepalingen van dit besluit met een beveiligde zending uitgevoerd.

Art. 14. Dit besluit treedt in werking op 1 november 2024.

Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 20 september 2024.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
J. JAMBON
De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme,
Z. DEMIR


Bijlage. Leegstandspercentages als vermeld in artikel 10

Diercategorie Leegstandspercentage
Alle diercategorieën van de diersoort Varkens 10%
De diercategorieën die vallen onder de diersoort 3° Pluimvee, a) Legrassen, als vermeld in de tabel in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet 10%
Slachtkuikens 19%
Slachtkuikenouderdieren 13%
Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren 17%
Kalkoenen slachtdieren 10%
Kalkoenen ouderdieren 14%
Konijnen, van de diercategorieën `Gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn)' en `Kwekerij (per volwassen dier)' 2%
Konijnen van de diercategorie `Vetmesterij (per dier)' 15%


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering over het flankerend beleid ter uitvoering van de programmatische aanpak stikstof.
Brussel, 20 september 2024.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
J. JAMBON
De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme,
Z. DEMIR

Links :

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article.pl?language=nl&sum_date=2024-10-25&lg_txt=n&numac_search=20

 


  Nieuwsflash
 
Wallonië beperkt het gebruik van slib uit waterzuivering als meststof Lees meer
 
 
NAC vormingenLees meer
 
 
Uiterste wijzigingsdatum nateelten en vanggewassen uitgesteld tot 15/11Lees meer
 
 
VLM start met behandeling bezwaarschriften NER Lees meer
 
 
INTERPOM 2024 Energieboost voor een aardappelsector in versnelde transitie Lees meer
 
 
Geen kalenderlandbouw meer voor inzaai vanggewassenLees meer
 
 
Flankerend beleid ter uitvoering van de PASLees meer
 
 
Provincie West-Vlaanderen stimuleert PAS-klare oplossingen voor de stikstofproblematiek Lees meer
 
 
Advies Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek over de kritische depositiewaarden voor stikstofLees meer
 
 
Al 175 var­kens­be­drij­ven gin­gen in op Vlaam­se uitstapregeling Lees meer
 
 
Grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot de waterbeheersing in de WesthoekLees meer
 
 
Administratieve vereenvoudiging in de landbouwsector Lees meer
 
 
Slechts halve druivenopbrengst in 2024Lees meer
 
 
Zes nieuwe rassen wintertarwe opgenomen op de Belgische rassenlijst Lees meer