Op vraag van de Vlaamse overheid heeft de VIONA Leerstoel Arbeidsmarktdynamiek de bewegingen van en naar werk verzameld. Loopbaanbewegingen zijn een belangrijke graadmeter van een goed functionerende arbeidsmarkt. Relaties tussen werknemer en werkgever worden om allerlei redenen soms verbroken.
Onderzoekers van de KU Leuven hebben de bewegingen naar en vanuit werk zowel op kortere (van kwartaal naar kwartaal) als op langere termijn (na een periode van 3 jaar) bij 1,5 miljoen werknemers onder de loep genomen. Samen met het profiel van de werknemers en de kenmerken van de job.
Dit resulteert in volgende bevindingen:
- De helft van de aanwervingen omvat job-naar-job transities. Dat betekent dat 56 % van de aangeworven werknemers voordien op een andere plaats aan het werk was. Slechts 14 % van alle aanwervingen in Vlaanderen gaat om werkzoekenden. Een andere 14 % was niet-beroepsactief en van de overgebleven groep was de voorgaande positie niet bekend. De cijfers tonen dat niet-werkende werkzoekenden in hun zoektocht naar een baan in grote mate en in vele sectoren in concurrentie treden met werknemers.
- Niet-werkenden vinden vooral een job in de horeca en de uitzendsector. In het rapport worden dit ‘instapsectoren’ genoemd. Dit zijn ook de sectoren met de meeste kortgeschoolden en personen met een migratieachtergrond. In de industrie, de logistiek en het openbaar bestuur zijn 70 tot 90% van de aanwervingen werkenden. Wel lijkt een deel van de instroom van onder meer de industrie of de logistieke sector ook via de uitzendsector te verlopen.
- 40% van de aanwervingen leidt tot een tewerkstelling van minstens een jaar, 28% tot een tewerkstelling van maximaal één kwartaal. In de uitzendsector, de horeca en de landbouw zijn deze verhoudingen anders, hier duurt ongeveer 40% van de aanwervingen niet langer dan één kwartaal en slechts 10-30% tot een tewerkstelling van een jaar of langer.
- Stabiele loopbanen zijn weggelegd voor een bepaald segment werknemers. Een aanwerving van een werkende leidt in de helft van de gevallen tot een tewerkstelling van minstens een jaar, een aanwerving van een werkzoekende slechts in een kwart van de gevallen. Kortlopende jobs worden dus vaker ingevuld door werknemers die in het kwartaal daarvoor werkzoekend waren.
- Jobduur heeft een impact op langere termijn. Wie niet langer dan 3 maanden aan de slag blijft, blijkt ook 3 jaar later een grote kans te hebben om niet-werkend te zijn. Slechts de helft van hen is op dat moment aan het werk.
- 3 jaar na de aanwerving, heeft ongeveer 1 op 4 werknemers nog dezelfde job. 30% van de respectievelijk werknemers is opgeklommen naar een hoger loon in een andere job. Slechts 7% van de werknemers is na 3 jaar aan hetzelfde loon aan het werk in een andere job (neutrale mobiliteit).
- Als de tewerkstelling van werknemers wordt stopgezet, is ongeveer 1 op de 10 een jaar later weer aan het werk in een nieuwe job aan hetzelfde loon, 19-29% van de respectievelijk kort- en hooggeschoolde werknemers is weer aan het werk in een nieuwe job aan een hoger loon, 24-23% werkt aan een lager loon, en 38% (hooggeschoolden) tot 49% (kortgeschoolden) is werkzoekend of niet beroepsactief.
- Een kwart van de aanwervingen gaat over jongeren onder de 25 jaar. Twee op drie van de aanwervingen omvat de groep van 25- tot 55-jarigen. De 55-plussers maken slechts 6% uit van alle aanwervingen.
Meer openheid nodig op arbeidsmarkt
Vooral de gezondheidszorg, openbare diensten en het onderwijs zijn gesloten sectoren. De industrie en de financiële sector zijn meer open sectoren. Werkzoekenden en kansengroepen worden vooral in de horeca en in de uitzendsector aangeworven, maar krijgen elders minder kansen. Net daarom is belangrijk om competentieversterkende trajecten te organiseren en aandacht te hebben voor levenslang leren.
Daarnaast wijzen de cijfers op een groep van mensen die langere tijd verstoten blijven van duurzame tewerkstelling. Vooral kortgeschoolde mensen wisselen korte periodes van laagbetaalde arbeid af met periodes van werkloosheid en inactiviteit. Deze kwetsbare groep heeft nood aan begeleiding tijdens hun loopbaan en bij de verdere ontwikkeling van hun competenties. Het onderzoek wijst ook op het belang van nazorg eenmaal iemand aan het werk is geraakt.
Vlaams minister van Werk Hilde Crevits: “Het is belangrijk dat we voor het eerst in detail een zicht krijgen op de verschuivingen van werknemers op de werkvloer. Veel jongeren, mensen met migratieachtergrond en kortgeschoolden komen minder terecht in duurzame jobs en lopen een hoger risico om werkloos te zijn. De toekomstperspectieven voor midden- en hooggeschoolden om van job te veranderen zijn duidelijk beter. Onze plannen om meer arbeidsbeweging te creëren tussen de verschillende sectoren, om voldoende aandacht te hebben voor heroriëntering, om meer maatwerk aan te bieden bij de zoektocht naar werk en het belang van levenslang bijscholen en omscholen sluiten aan bij de bevindingen van de onderzoekers.”
Professor Ludo Struyven: “Meer job-naar-job veranderingen zijn goed voor de arbeidsmarkt, maar niet voor de outsiders zonder werk en voor werknemers die in een zwakkere positie zitten. De tweedeling tussen werkenden en niet-werkenden krijgt er met ons onderzoek een dimensie bij: ook bij de verdeling van jobs en het opbouwen van continuïteit in de loopbaan zijn het de laaggeschoolden en migranten die sneller opnieuw werkloos of inactief vallen. Die periodes van niet-werk blijken ook de latere job-kansen negatief te beïnvloeden. Een korte duur van de arbeidsrelatie bij één werkgever is niet per se negatief, op voorwaarde dat dit een opstap vormt naar een meer stabiele baan. Vandaar ons pleidooi om veel meer in te zetten op externejobrotatie, ook tussen sectoren, voor werknemers in een zwakkere positie. De vertegenwoordigers van de sectoren hebben daartoe een sterk instrument van sectoraal beheerde opleidingsfondsen in handen, die ze samen kunnen inzetten om intersectorale mobiliteit te stimuleren. Het is ook het instrument om preventief grote schokken (bv.finance) op te vangen.”
Link studiehttps://www.dynamstat.be/nl/publicaties/viona_loopbanenrapport2019