Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Volgend artikelVolgend Artikel

 07 mei 2020 11:52 

Wetgeving omtrent seizoenarbeiders


Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft

A. Inleiding
De wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen werd gewijzigd door de wet van 5 mei 2019, met name om richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (hierna « richtlijn 2014/36/EU ») om te zetten.
Deze richtlijn maakt deel uit van de maatregelen die de Europese Unie heeft genomen om de immigratie van de onderdanen van derde landen met economische doeleinden op haar grondgebied te vergemakkelijken.
Meer specifiek, heeft deze richtlijn betrekking op de onderdanen van derde landen wier hoofdverblijfplaats zich buiten de Europese Unie bevindt, maar die tijdelijk en wettelijk op het grondgebied van een lidstaat wensen te verblijven om er seizoenarbeid te verrichten. Ze heeft voornamelijk als doel deze seizoenarbeiders te beschermen tegen elke vorm van economische en sociale uitbuiting en hen de garantie te bieden dat ze op dezelfde manier worden behandeld als de nationale onderdanen van de lidstaat.
De richtlijn voorziet dus garanties die als doel hebben hen een voldoende niveau van veiligheid te verzekeren, met name wat hun arbeidsomstandigheden en hun leef- en huisvestingsomstandigheden betreft.
Om deze doelstellingen te garanderen legt de richtlijn de voorwaarden vast voor hun toelating, zowel wat betreft het verblijf als het werk en voorziet ze procedurele garanties. Het doel is ervoor te zorgen dat de regels waaraan de seizoenarbeiders onderworpen worden, rechtvaardig en transparant zijn.
De wet van 5 mei 2019 zet richtlijn 2014/36/EU om in de Belgische rechtsorde, voor wat het luik « verblijf » betreft.
Rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling tussen de Federale Staat en de deelstaten voor wat de buitenlandse werknemers betreft, past onderhavige wet in het kader dat vastgelegd werd door:
- het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten, dat op 24 december 2018 in werking getreden is; en
- het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap houdende uitvoering van het voornoemd akkoord van 2 februari 2018.
Dit akkoord van 6 december 2018 voorziet bijzondere regels die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van werknemers, overeenkomstig de Europese richtlijnen die op hen van toepassing zijn. Sommige van deze regels vullen de regels in het kaderakkoord van 2 februari 2018 aan, en andere regels wijken van dit kaderakkoord af, teneinde rekening te houden met het regime dat eigen is aan elke richtlijn.
Wat de seizoenarbeiders betreft, bevat het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 dus bijzondere regels die van toepassing zijn op de seizoenarbeiders, overeenkomstig richtlijn 2014/36/EU.
Wat het procedurele niveau betreft, moet er een onderscheid worden gemaakt naar gelang de seizoenarbeider in het kader van een kort verblijf dan wel een lang verblijf komt.
De seizoenarbeiders die voor een periode van maximum negentig dagen in België wensen te verblijven, blijven, wat hun binnenkomst en hun verblijf betreft, onderworpen aan de regels van het Schengenacquis, meer bepaald de Schengengrenscode, de Schengenovereenkomst en de Visumcode. In de mate dat bepaalde voorwaarden voor de toegang tot tewerkstelling samenvallen met de voorwaarden voor de binnenkomst en het kort verblijf die door deze Europese akten voorzien worden zal het niet respecteren van deze voorwaarden eveneens bestraft kunnen worden in het kader van de procedure voor de visumafgifte, bij het overschrijden van de grenzen, in geval van controle op het grondgebied of in het kader van de procedure voor de verlenging van het verblijf.
De seizoenarbeiders die in het kader van een lang verblijf komen, zullen worden onderworpen aan één enkele aanvraagprocedure, overeenkomstig richtlijn 2014/36/EU (art. 13).
Bijgevolg zullen ze onderworpen worden aan de gecombineerde procedure « verblijf-werk » die vastgelegd werd door het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018. Dit akkoord bekrachtigt de één enkele aanvraagprocedure, voorzien door richtlijn 2011/98/EU. Dit zal eveneens gelden voor de seizoenarbeiders die in het kader van een kort verblijf gekomen zijn en die hun verblijf na de toegestane periode van kort verblijf wensen te verlengen.
B. Wijzigingen
Onderhavig ontwerp heeft tot doel de wet van 5 mei 2019 uit te voeren door de procedureregels die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die als seizoenarbeider in België wensen te verblijven of die daartoe gemachtigd zijn, te preciseren.
Sommige van deze procedureregels vloeien voort uit bijzondere machtigingen die door de wetgever verleend worden, terwijl andere het resultaat zijn van de algemene uitvoeringsbevoegdheid vastgelegd in de Grondwet.
Verschillende procedureregels worden voorzien, naargelang de duur van het verblijf.
In geval van kort verblijf, blijven de regels van het Schengenacquis met betrekking tot de afgifte van visa kort verblijf en de overschrijding van grenzen van toepassing. Dit wordt uitdrukkelijk voorzien door richtlijn 2014/36/EU.
Met het oog op rechtszekerheid en transparantie legt onderhavig ontwerp verbanden tussen deze regels en de bijzondere regels die, overeenkomstig richtlijn 2014/36/EU, voorzien worden door de wet van 5 mei 2019.
Zo bevat onderhavig ontwerp preciezere regels die met name betrekking hebben op de procedure voor de afgifte van een visum kort verblijf voor seizoenarbeid, de documenten die de betrokkene tijdens de controle aan de buitengrenzen moet voorleggen om het grondgebied binnen te mogen komen alsook de bijzondere vermelding die moet voorkomen op het visum kort verblijf of lang verblijf of op de aankomstverklaring, om de bijzondere verblijfssituatie van de betrokkene aan te tonen.
In geval van kort verblijf worden de arbeidsvergunning en de verblijfsvergunning door verschillende overheden en volgens verschillende procedures toegekend. Zo zal de onderdaan van een derde land die voor een kort verblijf als seizoenarbeider wil komen werken de vereiste arbeidsvergunning moeten bekomen vooraleer hij zijn visumaanvraag indient, indien hij aan deze verplichting onderworpen is, en zal hij in staat moeten zijn om deze voor te leggen tijdens de controle aan de grenzen.
Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de visumafgifte, de overschrijding van de buitengrenzen en het kort verblijf zal de arbeidsvergunning dus in principe het bewijs van het doel van de reis en de toereikende bestaansmiddelen vormen.
Het ontwerp voorziet eveneens de voorwaarden en de procedureregels volgens dewelke de seizoenarbeider die in het kader van een kort verblijf gekomen is, verder als seizoenarbeider kan verblijven en werken, zonder de maximale duur van het kort verblijf te overschrijden. Het voorafgaand bekomen van de arbeidsvergunning zal eveneens een conditio sine qua non zijn.
In geval van lang verblijf worden de toelating tot arbeid en de machtiging tot verblijf volgens één enkele procedure afgegeven. De seizoenarbeider die in het kader van een kort verblijf gekomen is en die na de maximale duur van het kort verblijf verder in deze hoedanigheid wil verblijven en werken, zal eveneens aan één enkele procedure onderworpen worden.
Voor deze werknemers voorziet dit ontwerp dus regels die vergelijkbaar zijn met de regels die voorzien worden voor de afgifte van de gecombineerde vergunning of de Europese blauwe kaart, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken van het statuut van seizoenarbeider.
Een van de essentiële bijzondere kenmerken van het statuut van seizoenarbeider is het tijdelijk karakter van dit statuut. De mogelijkheid om als seizoenarbeider te verblijven is beperkt in de tijd. Een onderdaan van een derde land zal gedurende een periode van 360 dagen (12 maanden) niet meer dan 150 dagen (5 maanden) op het grondgebied kunnen verblijven, in de hoedanigheid van seizoenarbeider, en dit zelfs indien hij de andere verblijfsvoorwaarden vervult.
Het ontwerp houdt daar, wat het bepalen van de toegestane duur van het verblijf betreft, rekening mee. In principe zal de seizoenarbeider gedurende de volledige periode waarvoor hij gemachtigd is om te werken gemachtigd zijn om te verblijven. De duur van de machtiging tot verblijf zal met andere woorden gelijk zijn aan de duur van de toelating tot arbeid. Indien de duur van de toelating tot arbeid echter langer is dan de maximale verblijfsduur zal de duur van de machtiging tot verblijf korter zijn en beperkt zijn tot de maximale verblijfsduur. Het is dus mogelijk dat de toegestane verblijfsduur niet overeenstemt met de duur van de toelating tot arbeid.
Het ontwerp voorziet ook bijzondere bewijsregels en preciseert dus de manier waarop de betrokkene het bewijs van bepaalde verblijfsvoorwaarden moet leveren. Deze regels hebben tot doel de procedure te vereenvoudigen en te vermijden dat de seizoenarbeiders met een al te grote administratieve last geconfronteerd worden.
De vereiste arbeidsvergunning die door de betrokkene wordt voorgelegd zal bijvoorbeeld het bewijs van het doel van het verblijf en de bestaansmiddelen vormen. De ziektekostenverzekering waarover de betrokkene moet beschikken is identiek, ongeacht de duur van het verblijf in kwestie. De betrokkene zal op dezelfde manier kunnen aantonen dat hij over voldoende huisvesting beschikt, ongeacht het feit of hij voor een kort verblijf dan wel een lang verblijf komt. Als tegenprestatie zal de bevoegde overheid er zich steeds van kunnen vergewissen of de betrokkene deze verblijfsvoorwaarden effectief vervult, door andere documenten of inlichtingen te eisen.
Ten slotte brengt het ontwerp technische wijzigingen aan die hoofdzakelijk tot doel hebben de rechtszekerheid of de interne samenhang van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 te verzekeren, door lacunes op te vullen, door materiële fouten te corrigeren of door te verzekeren dat de geldende regels met het Europees recht overeenstemmen.
In zijn advies van 5 november 2019 (1) stelt de Raad van State dat de titel van het ontwerp, gelet op deze wijzigingen, dient te worden aangevuld.
Dit advies wordt niet gevolgd. Het ontwerp maakt deel uit van de omzetting van de richtlijn 2014/36/EU. Het ontwerp heeft hoofdzakelijk tot doel de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet van 5 mei 2019, wat de seizoenarbeiders betreft, te bepalen.
2. ARTIKELSGEWIJZE COMMENTAAR
ARTIKEL 1
De meeste bepalingen in dit ontwerp dragen bij tot de omzetting van de vermelde richtlijnen.
Ze worden vermeld, overeenkomstig de verplichtingen voorzien in artikel 16 van richtlijn 2011/98/EU en in artikel 28 van richtlijn 2014/36/EU.
Art. 2.
Dit artikel wordt aangevuld met de sleutelbegrippen die eigen zijn aan het statuut van seizoenarbeider dat door richtlijn 2014/36/EU georganiseerd wordt.
Het begrip « seizoenarbeider » wordt reeds gedefinieerd door artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018, overeenkomstig artikel 3, b), van richtlijn 2014/36/EU. Met het oog op rechtszekerheid en coherentie verwijst het ontwerp daarom naar deze definitie.
Het begrip « seizoenarbeidersvergunning » wordt eveneens gedefinieerd door het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018. Artikel 12, 3°, van het samenwerkingsakkoord definieert deze vergunning, overeenkomstig artikel 3, d), van richtlijn 2014/36/EU, als een verblijfstitel overeenkomstig het uniforme model dat wordt beschreven in Verordening (EG) 1030/2002, die een vermelding « seizoenarbeider » bevat.
Artikel 61/29-7, § 5, van de wet, machtigt de Koning om de voorwaarden en de modaliteiten voor de afgifte en de vernieuwing van de seizoenarbeidersvergunning te bepalen.
Het ontwerp voorziet dus dat de vergunning de vorm zal aannemen van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister overeenkomstig het model in bijlage 6 waarop de vermelding « seizoenarbeider » zal worden aangebracht.
Art. 3.
Artikel 19 van richtlijn 2014/36/EU voorziet voor de lidstaat de mogelijkheid om van de betrokkenen te eisen dat ze voor de behandeling van hun aanvragen vergoedingen betalen.
Deze mogelijkheid wordt voorzien in artikel 1/1 van de wet van 15 december 1980, zoals gewijzigd door de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de genoemde wet.
In zijn advies stelt de Raad van State vast dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 18/2018 van 22 februari 2018 heeft gesteld dat « de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat de retributie evenredig moet zijn met de administratieve kost van de behandeling van de verblijfsaanvragen, waarbij aan de Koning de zorg wordt toevertrouwd het bedrag van deze retributie en de wijze van inning vast te stellen » en dat « zo nodig, de bevoegde rechter moet beoordelen of het gevraagde bedrag redelijk evenredig is met de kost van de geleverde dienst ». Hij meent dat de Koning ervoor zou moeten zorgen dat het niveau van de rechten met het oog op de behandeling van de aanvragen onevenredig noch buitensporig is en het gelijkheidsprincipe respecteert inzake het invoegen van de seizoenarbeiders in de categorie met het hoogste bedrag van de bijdrage. Hij is bijgevolg van oordeel dat artikel 3 van het ontwerp opnieuw moet worden onderzocht of moet worden vervolledigd.
Dit advies is niet gevolgd aangezien het koninklijk besluit van 8 juni 2016, dat in het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 artikel 1/1 vervangt en artikel 1/2 wijzigt, en het besluit van 12 november 2018, dat artikel 1/1/1, § 1, 2°, vervangt, definitief zijn. Ze kunnen dus niet meer worden vernietigd en blijven juridisch gezien bestaan.
De bedragen die door het koninklijk besluit van 12 november 2018 voorzien worden, blijven gehandhaafd.
In arrest nr. 242.596 van 10 oktober 2018 was de Raad van State immers van oordeel:
« het gezag van gewijsde van een dergelijk vernietigingsarrest zou de tegenpartij niet verplichten een ander koninklijk besluit, aangenomen vóór deze vernietiging en waartegen geen beroep is ingesteld, in twijfel te trekken. Bovendien mag het niet zo zijn dat de vernietiging van het aangevallen koninklijk besluit enkel dient om het bovengenoemde koninklijk besluit van 8 juni 2016 in twijfel te trekken, terwijl de eisers hebben nagelaten het te betwisten. Dat zou erop neerkomen hen toe te laten de regels van het verval van de beroepstermijnen te omzeilen. Vervolgens is de vernietiging van het aangevallen koninklijk besluit geenszins noodzakelijk opdat de eisers, incidenteel, in het kader van andere geschillen, de onwettigheid van de koninklijke besluiten van 8 juni 2016 en van 14 februari 2017 kunnen aanvoeren, zodanig dat deze mogelijkheid van incidentele toetsing van rechtmatigheid niet het behoud van het belang van dit beroep rechtvaardigt. Dit geldt ook betreffende de behandeling van het beroep van de eisers tegen het koninklijk besluit van 14 februari 2017. De vernietiging van de momenteel aangevallen regeling is geenszins noodzakelijk voor het onderzoek van het beroep ingesteld tegen het bovengenoemde besluit van 14 februari 2017. ». (vertaling IBZ)
In hetzelfde arrest herinnert de Raad van State, bij de uitspraak over het belang bij het beroep, eraan dat een rechter op grond van artikel 159 van de Grondwet een definitief besluit niet buiten toepassing kan laten. Hij kan het slechts buiten beschouwing laten in het kader van een individueel geschil.
In arrest nr. 245.404 van 11 september 2019, onderstreept de Raad van State overigens het volgende:
« de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 8 juni 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die de studenten en de onderzoekers met beurs ontslaan van de retributie, hebben artikel 1/1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 vervangen en er een artikel 1/1/1 ingevoegd. Daaruit volgt - en dat wordt niet betwist - dat de betwiste bijdragen momenteel zijn vastgesteld door artikel 1/1/1, § 1, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 en niet meer door het aangevallen besluit. De inzet van dit beroep heeft dus slechts betrekking op de vaststelling van de betwiste retributies die de periode van 1 maart 2015 tot 26 juni 2016 dekken. ». (vertaling IBZ)
Voor alle categorieën van werknemers werd het opportuun en passend geacht om een gelijke behandeling tussen werknemers te waarborgen, om hetzelfde bedrag vast te leggen als dat wat momenteel van kracht is, namelijk een bedrag van 350 euro, dat het basisbedrag is van de retributie, voor de onderzoekers, de gewone werknemers en de hooggekwalificeerde werknemers.
Om uniforme bepalingen voor alle categorieën van werknemers te behouden wordt artikel 3 bijgevolg gehandhaafd.
Art. 4, 19 en 20.
Het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 en de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 voorzien dat de gecombineerde aanvraagprocedure door de onderdanen van derde landen via hun werkgever bij de bevoegde gewestelijke overheid wordt ingediend.
Deze procedure is bijzonder omdat ze de medewerking van de Dienst Vreemdelingenzaken en de gewestelijke overheden vereist.
De onderdanen van derde landen die voor een duur van meer dan negentig dagen in België willen verblijven zullen hun aanvraag voor een toelating tot arbeid en een machtiging tot verblijf volgens de gecombineerde aanvraagprocedure moeten indienen. Artikel 1/2/1 wordt aangevuld om daarmee rekening te houden.
Artikel 19 van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 voorziet dat de gewestelijke overheid een beslissing moet nemen over de volledigheid en de ontvankelijkheid van de verblijfsaanvraag met het oog op werk. De gewestelijke overheid controleert of de aanvrager alle vereiste documenten, die tegelijkertijd door de gewestelijke wetgeving en de wet van 15 december 1980 voorzien worden, heeft voorgelegd.
Voor zover de gewestelijke overheid al een uitspraak heeft gedaan over de ontvankelijkheid van de aanvraag voorziet het artikel 1/2/1 bijzondere bepalingen met betrekking tot de beslissingen genomen door de Dienst Vreemdelingenzaken wanneer de onderdaan van een derde land de verschuldigde retributie niet of gedeeltelijk betaald heeft.
Het bewijs van de betaling van de retributie moet naar de bevoegde gewestelijke overheid worden gestuurd. Indien dit niet het geval is, moet deze overheid de onderdaan van een derde land informeren dat hij dit bewijs moet leveren. Indien de onderdaan van een derde land dit niet doet, verklaart de bevoegde gewestelijke overheid de aanvraag onontvankelijk.
Indien de aanvrager daarentegen het bewijs van de betaling van de retributie geleverd heeft, maar het betaalde bedrag onjuist blijkt te zijn of niet betaald werd, brengt de minister of zijn gemachtigde (de Dienst Vreemdelingenzaken) hem daarvan op de hoogte en nodigt hem uit om de verschuldigde betaling uit te voeren. Indien de aanvrager het verschuldigd bedrag niet betaalt, weigert de minister of zijn gemachtigde (de Dienst Vreemdelingenzaken) de aanvraag.
De bijlagen 43 en 43bis van het koninklijk besluit die het model van de beslissingen die door de Dienst Vreemdelingenzaken in dit kader worden genomen, bevatten, worden bijgevolg aangepast.
Art. 5.
Bijlage 11 bevat het model van de beslissing tot terugdrijving die in toepassing van artikel 3 van de wet wordt genomen. Dit model komt overeen met het standaardformulier in bijlage V, deel B, van de Schengengrenscode.
Artikel 14, § 2, tweede lid, van de Schengengrenscode verplicht het gebruik van dit formulier voor de kennisgeving van de beslissing tot weigering van toegang.
Deze wijziging is technisch en hangt samen met de invoeging van bijzondere regels voor de seizoenarbeiders.
Artikel 14, van het koninklijk besluit, in zijn huidige versie, is uitsluitend bedoeld om het model vast te stellen van de beslissing die moet dienen voor de kennisgeving van de beslissing tot terugdrijving.
Daartoe verwijst het naar artikel 3, van de wet, dat de wettelijke basis vormt van de beslissing tot terugdrijving. Artikel 61/29, § 4, van de wet, bepaalt immers bijzondere redenen en vervolledigt artikel 3, van de wet, wat de seizoenarbeiders betreft.
Overigens voorziet het koninklijk besluit momenteel ook in de gevallen waarbij de beslissing tot terugdrijving ter kennis wordt gebracht met een ander model van beslissing (bijlage 11bis en 11ter voor de aanvragers van internationale bescherming). De bepalingen die deze gevallen voorzien, moeten worden beschouwd als afwijkingen van artikel 14, van het koninklijk besluit, dat een algemene bepaling is.
Het ontwerp van koninklijk besluit houdt met deze twee punten rekening aangezien:
1° het niet uitsluitend meer verwijst naar artikel 3, van de wet, maar naar de gehele wet. Zo wordt, in principe, van de beslissing tot terugdrijving kennisgegeven door middel van bijlage 11, welke de wettelijke basis voor het nemen van de beslissing dan ook is (art. 3 of 61/29, § 4, of elke andere wetsbepaling). De verwijzing naar de wet heeft tot doel te vermijden om artikel 14 te moeten wijzigen telkens er nieuwe redenen zouden worden ingevoegd. In het licht van de richtlijnen die inzake legale migratie moeten worden omgezet, is het waarschijnlijk dat zulks het geval zal zijn.
2° de woorden `behalve afwijking bepaald bij dit besluit' betreffen de andere gevallen waarin de beslissing ter kennis wordt gebracht met een ander model dan dat van bijlage 11. Deze wijziging zorgt dus voor de transparantie, aangezien zij toelaat aan te geven dat de beslissing tot terugdrijving in sommige gevallen met een ander model ter kennis wordt gebracht.
Art. 6.
In afwijking van de algemene regel voorzien in artikel 9, tweede lid, van de wet stelt artikel 25/2 van het koninklijk besluit de onderdanen van derde landen die reeds toegelaten of gemachtigd zijn tot verblijf in staat om een aanvraag voor een machtiging tot verblijf op het grondgebied om er te werken, in te dienen bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur geeft, na voorlegging van een arbeidsvergunning, behalve in geval van vrijstelling, een machtiging tot verblijf af.
Paragraaf 5 sluit bepaalde categorieën van vreemdelingen van het toepassingsgebied van artikel 25/2 van het koninklijk besluit uit. Met het oog op leesbaarheid bepaalt paragraaf 5 de lijst van deze categorieën.
De seizoenarbeiders die in het kader van een kort verblijf gekomen zijn en die hun verblijf na het verstrijken van de maximale duur van het kort verblijf wensen te verlengen, overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, worden in deze lijst vermeld, rekening houdend met de bijzondere procedureregels die op hen van toepassing zijn.
Ze moeten hun aanvraag volgens één enkele procedure in het kader waarvan de Dienst Vreemdelingenzaken en de gewestelijke overheden gezamenlijk tussenbeide komen, indienen. Bijgevolg is de burgemeester of zijn gemachtigde niet bevoegd om een beslissing te nemen over een dergelijke aanvraag.
Art. 7.
Deze wijziging is technisch en wordt met het oog op leesbaarheid en beknoptheid uitgevoerd.
Art. 8.
De nieuwe seizoenarbeidersvergunning wordt vermeld in artikel 31, § 1, van het koninklijk besluit, dat het toepassingsgebied van hoofdstuk IV, van titel Ibis, van het koninklijk besluit bepaalt.
Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-7, § 2, van de wet, zal de seizoenarbeider die in het kader van een kort verblijf gekomen is en die gemachtigd is om zijn verblijf na het verstrijken van de duur van het kort verblijf te verlengen, een visum lang verblijf met de vermelding « seizoenarbeider » ontvangen, in plaats van een seizoenarbeidersvergunning. In dit hoofdstuk wordt daarmee rekening gehouden.
Paragraaf 2 bepaalt de geldigheidsduur van de verblijfstitels.
De geldigheidsduur van de seizoenarbeidersvergunning wordt overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 bepaald. Deze geldigheidsduur is gelijk aan de duur van de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider.
Volgens het eerste en derde lid van dit artikel is de duur van deze machtiging tot verblijf gelijk aan de duur van de toelating tot arbeid. Deze duur kan echter niet langer zijn dan de maximumduur van het verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider. In dit geval zal de toegestane duur van het verblijf van de betrokkene dus tot deze maximumduur beperkt worden.
Overeenkomstig artikel 19 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 bedraagt deze maximumduur vijf maanden, per periode van twaalf maanden.
Artikel 61/29-2 van de wet, ingevoegd door de wet van 5 mei 2019, heeft deze maximumduur in dagen omgezet, om een zekere afstemming te verzekeren met de regels van het Schengenacquis en richtlijn 2014/36/EU betreffende de duur van het kort en lang verblijf.
Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-7, § 2, van de wet wordt de geldigheidsduur van het visum lang verblijf, dat in geval van verlenging van het kort verblijf na het verstrijken van de maximumduur van het kort verblijf, wordt afgegeven, op dezelfde manier bepaald.
Art. 9.
Paragraaf 1 van artikel 33 van het koninklijk besluit werd met het oog op leesbaarheid en interne samenhang geherformuleerd.
De belangrijkste wijzigingen die aan de paragrafen 1 en 5 worden aangebracht hebben tot doel de termijn waarbinnen de onderdaan van een derde land zijn aanvraag tot vernieuwing van een gecombineerde vergunning of een Europese blauwe kaart bij het gemeentebestuur moet indienen, te preciseren.
De aanvraag tot vernieuwing van de machtigingen tot verblijf met het oog op werk moet in principe twee maanden voor het einde van de voorgaande machtigingen worden ingediend. Bijgevolg is de betrokken onderdaan op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indient, steeds in het bezit van een geldige gecombineerde vergunning of een Europese blauwe kaart.
Het gemeentebestuur zal de bijlage 49 dus enkel afgeven indien deze verblijfstitels vervallen zijn en er geen enkele beslissing genomen werd door de bevoegde gewestelijke overheid en door de minister of zijn gemachtigde.
Paragraaf 1 wordt eveneens aangevuld met bepalingen die van toepassing zijn op de seizoenarbeiders die in het kader van een lang verblijf op het grondgebied verblijven en die de vernieuwing van hun verblijf overeenkomstig artikel 61/29-5 hebben aangevraagd, ongeacht het feit of ze onder dekking van een seizoenarbeidersvergunning of een visum lang verblijf verblijven.
Parallel daarmee wordt artikel 33 aangevuld met paragraaf 7 die de regels bepaalt voor de afgifte van het verblijfsdocument dat, in afwachting van een beslissing over zijn aanvraag tot vernieuwing, aan de seizoenarbeider overhandigd wordt in geval zijn vergunning of zijn visum vervallen zijn,. Deze bepaling heeft tot doel artikel 61/29-5, § 6, van de wet uit te voeren.
De nieuwe paragraaf 5bis regelt de situatie van de onderdanen van derde landen die voor de inwerkingtreding van de gecombineerde vergunningsprocedure gemachtigd werden tot verblijf met het oog op werk. Aangezien het doel van hun verblijf niet verandert, werd besloten om hen ook een voorlopig verblijfsdocument toe te kennen indien ze een aanvraag voor een gecombineerde vergunning indienen.
Overigens maken de nieuwe paragrafen 5 en 5bis deel uit van de omzetting van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2011/98/EU.
Art. 10, 11 en 12.
Deze artikelen werden gewijzigd, om rekening te houden met de seizoenarbeidersvergunning bedoeld in artikel 12, 3°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/28-1, 5°, van de wet.
Als gevolg van een materiële vergissing in het koninklijk besluit van 12 november 2018 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen met het oog op de afgifte van een gecombineerde vergunning dewelke onderdanen van derde landen machtigt om te verblijven en te werken op het grondgebied van het Rijk, komen de woorden « zijn verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene » twee keer voor in artikel 35. In tegenstelling tot het door de Raad van State uitgebracht advies is het bijgevolg niet noodzakelijk om artikel 10 in ontwerp te wijzigen.
Art. 13 en 14.
In het kader van de gecombineerde aanvraagprocedure dient de Dienst Vreemdelingenzaken de werkgever in te lichten over de gunstige beslissingen die worden genomen. De voorkeur gaat uit naar de elektronische uitwisseling van deze informatie. Artikelen 105/1, 3°, en 105/7, 3°, worden gewijzigd om deze wijze van communicatie te verzekeren, voor zover dat de meest efficiënte weg is voor de informatieuitwisseling.
Het gaat hier om het belang van de Dienst Vreemdelingenzaken, maar ook van de werkgever, aangezien dit middel noodzakelijk inhoudt dat de werkgever snel op de hoogte zal zijn wat het statuut van de werknemer betreft en de mogelijkheid een arbeidsrelatie met hem aan te vatten of voort te zetten. Overigens is deze vereiste niet onredelijk ten aanzien van de context en het desbetreffende doelpubliek, en in een tijd waarin de digitalisering van de procedures en elektronische uitwisseling gebruikelijk zijn.
In het nieuwe hoofdstuk met betrekking tot seizoenarbeiders wordt dezelfde bepaling voorzien in artikel 105/22, § 1, 2°.
Art. 15.
De wet van 5 mei 2019 heeft in de wet van 15 december 1980 een nieuw hoofdstuk met betrekking tot seizoenarbeiders ingevoegd. Er wordt eveneens een nieuw hoofdstuk Vquater, met bijzondere bepalingen voor seizoenarbeiders, in het koninklijk besluit ingevoegd.
Met het oog op leesbaarheid en transparantie is het hoofdstuk in afdelingen en onderafdelingen onderverdeeld.
In zijn algemene opmerkingen oordeelt de Raad van State dat aangezien artikel 15 van het ontwerp een nieuw hoofdstuk Vquater invoegt in titel II van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die de artikelen 105/10 tot 105/43 in ontwerp omvat, dat het Verslag aan de Koning zou moeten worden vervolledigd met een artikelsgewijze commentaar van deze nieuwe bepalingen, en niet met een algemene commentaar bij artikel 15.
Ten aanzien van het gevolg gegeven aan de adviezen die hij uitbrengt, vermeldt de Raad van State in zijn Vademecum(2) : « Voor besluiten is er uiteraard geen parlementaire behandeling en zijn er dus ook geen parlementaire stukken waarin kan worden uiteengezet wat het gevolg is dat werd gegeven aan adviesopmerkingen. Voor koninklijke besluiten en regeringsbesluiten is het wel mogelijk om in een verslag aan de Koning of aan de regering een dergelijke uitleg op te nemen. Zo'n verslag, dat inhoudelijk sterk lijkt op een memorie van toelichting, moet dan wel samen met het advies van de afdeling wetgeving en het besluit worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. ».
Dit verslag aan de Koning heeft geen reglementaire waarde. Het biedt een gedetailleerd overzicht van de belangrijkste opties die werden genomen in het kader van de procedures die van toepassing zijn op de onderdanen van derde landen die in de hoedanigheid van seizoenarbeider, voor een korte of lange periode, op het grondgebied wensen te verblijven.
Het verslag aan de Koning verstrekt uitleg met betrekking tot sommige bepalingen waarvan de draagwijdte moet worden gepreciseerd. De artikelen die niet het voorwerp uitmaken van een bijzonder commentaar zijn duidelijk en precies genoeg.
Dit advies wordt dan ook niet gevolgd voor zover de toelichting bij artikel 15 de nieuwe bepalingen vermeldt die een bijzondere en uitvoerige uitleg behoeven.
Afdeling 1 bevat artikel 105/10. Dat artikel bepaalt het toepassingsgebied van hoofdstuk Vquater. Het verduidelijkt dat de seizoenarbeiders aan de algemene bepalingen van het koninklijk besluit onderworpen zijn, behalve in geval van onverenigbaarheid met de bijzondere bepalingen van hoofdstuk Vquater.
Afdeling 2 bevat bepalingen betreffende de toegang tot het grondgebied en het kort verblijf. Ze is onderverdeeld in twee onderafdelingen.
Onderafdeling 1 bevat bepalingen omtrent de vereiste documenten voor de binnenkomst en de overhandiging van het verblijfsdocument bij de aankomstverklaring.
Artikel 105/11 bepaalt welke documenten de seizoenarbeider bij de controle aan de buitengrenzen zal moeten voorleggen om in die hoedanigheid te mogen binnenkomen en verblijven, in het kader van een kort verblijf.
Overeenkomstig artikel 61/29, § 1, van de wet, dient de seizoenarbeider die in België wenst te komen werken tijdens een kort verblijf in ieder geval een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel overeenkomstig de Schengengrenscode voor te leggen, evenals de vereiste arbeidsvergunning.
In zijn advies is de Raad van State van oordeel dat artikel 105/11, §§ 1 en 2, de voorwaarden herhaalt die in artikel 61/29, § 1 en § 2, van de wet, zijn opgenomen.
Artikel 105/11 parafraseert artikel 61/29, van de wet, niet, maar stelt de nadere regels voor zijn toepassing vast wat de toegang op het grondgebied en de grenscontrole betreft.
Artikel 61/29, van de wet, bepaalt de voorwaarden voor het kort verblijf van de seizoenarbeider, door te preciseren dat ze van toepassing zijn onverminderd de andere algemene bepalingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het kort verblijf en het illegaal verblijf van hoofdstuk II, Titel I, van de wet.
Wat zijn binnenkomst op het grondgebied betreft, stelt artikel 105/11 bijgevolg vast welke documenten de seizoenarbeider moet overleggen om tot het grondgebied toegelaten te kunnen worden voor een kort verblijf in die hoedanigheid.
Het paspoort, het vereiste visum en de vereiste arbeidsvergunning zijn de documenten die vereist zijn voor de binnenkomst in de zin van artikel 2, van de wet. Deze documenten moeten daadwerkelijk en op initiatief van de betrokkene worden overgelegd.
Wat de voldoende huisvesting betreft, verduidelijkt artikel 105/11 twee dingen :
1° het bewijs van deze voorwaarde moet niet worden overgelegd op eigen initiatief, maar op vraag van de controleautoriteiten. De onderdaan van een derde land moet in staat zijn te bewijzen dat hij deze voorwaarde vervult bij zijn binnenkomst op het grondgebied.
In dat verband moet worden onderstreept dat niet alle seizoenarbeiders visumplichtig zijn. Bijgevolg zal deze voorwaarde niet noodzakelijk al zijn gecontroleerd voordat de grens wordt overschreden door de Belgische diplomatieke of consulaire posten in het buitenland. De seizoenarbeiders die van het visum zijn vrijgesteld zullen in staat moeten zijn vóór hun binnenkomst te bewijzen dat zij over voldoende huisvesting beschikken.
Wat de onderdanen van derde landen betreft die visumplichtig zijn, het feit dat zij een visum als seizoenarbeider hebben verkregen ontslaat hen er niet van opnieuw te moeten bewijzen dat zij deze voorwaarde nog altijd vervullen bij hun binnenkomst.
2° het bewijs moet worden overgelegd overeenkomstig de nadere regels bepaald door het ontwerp van koninklijk besluit.
Aangezien de algemene bepalingen van de wet inzake de binnenkomst en het kort verblijf van toepassing zijn, verduidelijkt artikel 105/11 met het oog op rechtszekerheid en transparantie dat de binnenkomst kan worden geweigerd om een van de redenen vermeld in artikel 3, van de wet, naast de redenen bepaald bij artikel 61/29, § 4, van de wet. De verwijzing naar die artikelen is juist bedoeld om parafrasen te vermijden.
In principe moet het, volgens artikel 105/11, in ontwerp, voor de betrokkene voldoende zijn de bovengenoemde vereiste documenten over te leggen om het grondgebied te mogen binnenkomen, doch met dit voorbehoud dat de bevoegde overheden gemachtigd zijn de binnenkomst te weigeren als blijkt dat de betrokkene zich bevindt in een van de andere gevallen bepaald in artikel 3, van de wet (bijvoorbeeld, signalering in de ANG of het SIS, bedreiging voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de diplomatieke betrekkingen), of in artikel 61/29, § 4, van de wet (maximumduur van het verblijf als seizoenarbeider).
Bijgevolg wordt deze beslissing genomen op grond van de koninklijke machtiging voorgeschreven bij artikel 108 van de Grondwet en artikel 61/29, § 6, van de wet.
In het licht van deze overwegingen wordt het advies van de Raad van State niet gevolgd, de bepaling blijft gehandhaafd.
Artikel 105/38 bepaalt wat er dient te worden verstaan onder de vereiste arbeidsvergunning.
Indien hij overeenkomstig de regels van het Schengenacquis over een visum voor kort verblijf dient te beschikken, zal hij bovendien moeten beschikken over een visum voor kort verblijf dat specifiek met het oog op seizoenarbeid afgegeven werd, overeenkomstig artikel 105/12.
De voorafgaande toekenning van de vereiste arbeidsvergunning is een conditio sine qua non voor het verkrijgen van het vereiste visum voor kort verblijf en om het grondgebied te mogen binnenkomen met het oog op een kort verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider.
Overeenkomstig artikel 105/38, § 2, zal die arbeidsvergunning dienst doen als bewijs van het doel van verblijf en van de vereiste bestaansmiddelen voor het beoogde verblijf.
Uiteraard blijven de met de grenscontrole belaste overheden en de minister of zijn gemachtigde bevoegd om de binnenkomst te weigeren omwille van redenen voorzien in artikel 3, maar ook voor bijzondere redenen voorzien in artikel 61/29, § 4, van de wet, namelijk indien de maximale duur van het verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider is bereikt of indien de betrokkene niet kan aantonen dat hij tijdens het verblijf over voldoende huisvesting beschikt.
In het kader van de verificatie van de controles aan de grenzen dient de seizoenarbeider bijgevolg in staat te zijn om aan te tonen dat hij over voldoende huisvesting zal beschikken, overeenkomstig artikel 105/42.
Artikel 105/12 preciseert de modaliteiten voor de afgifte van het visum kort verblijf met het oog op seizoenarbeid, overeenkomstig artikel 61/29, § 3, van de wet.
Artikel 2/1, vierde lid, van de wet, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2019, laat de Koning toe om de modaliteiten voor de afgifte van de visa kort verblijf te verduidelijken, onverminderd de door de Visumcode voorziene relevante bepalingen.
Artikel 105/13 bepaalt welke documenten de seizoenarbeider bij de controle aan de buitengrenzen zal moeten voorleggen om in die hoedanigheid te mogen binnenkomen en verblijven, in het kader van een lang verblijf.
Overeenkomstig artikel 61/29-1 van de wet, dient de betrokkene zijn paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, conform de Schengengrenscode, voor te leggen, evenals het visum lang verblijf dat hij voorafgaandelijk aan zijn binnenkomst zal hebben verkregen volgens de gecombineerde procedure "verblijf-werk".
Krachtens artikel 105/14 is de minister of zijn gemachtigde bevoegd om de toegang te weigeren in alle gevallen die voorzien worden door de wet, zowel door artikel 3 als door artikel 61/29, § 4, van de wet.
De beslissingsbevoegdheid van de autoriteiten belast met de grenscontrole is dan weer beperkt tot de gevallen waarin de betrokkene de vereiste documenten voor binnenkomst niet voorlegt, teneinde coherent te zijn met artikel 3, tweede lid, van de wet.
De beslissing wordt overeenkomstig artikel 14 van het koninklijk besluit meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage 11.
De seizoenarbeider die in het kader van een kort verblijf komt, ontvangt een bijzonder verblijfsdocument met een specifieke vermelding betreffende zijn verblijfsstatuut. Het model van dit document bevindt zich in de nieuwe bijlage 3.
De afgifte van dat verblijfsdocument moet de autoriteiten belast met het controleren van de wettigheid van hun verblijf en hun werk, helpen om hun wettelijke opdrachten te vervullen.
De geldigheidsduur wordt bepaald in paragraaf 2. Hij mag de maximale duur van het kort verblijf niet overschrijven.
Onderafdeling 2 stelt de voorwaarden en modaliteiten vast volgens dewelke de seizoenarbeider zijn verblijf mag verlengen en als seizoenarbeider mag blijven werken binnen de limieten van de maximale duur van een kort verblijf, in uitvoering van artikel 61/29, § 5, tweede lid, van de wet.
Indien het verblijf van de aanvrager wordt gedekt door een visum kort verblijf geldt de aanvraag als aanvraag voor een visumverlenging, zoals bedoeld in de Visumcode.
In geval van een gunstige beslissing wordt de toegestane verblijfsduur in principe verlengd voor de toegestane duur van tewerkstelling. Indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur van het kort verblijf overschrijdt, wordt de verblijfsduur vervolgens beperkt tot die maximale duur. Indien een vreemdeling een aanvraag indient tot verlenging van zijn verblijf met de duur van zijn toelating tot arbeid maar deze laatste de duur van het kort verblijf overschrijdt, dan weerhoudt artikel 105/42, § 4, 4° en 5° de minister of zijn gemachtigde er niet van de verlenging toe te staan zonder evenwel de duur van het kort verblijf te overschrijden. Indien ze een langer verblijf op het oog hebben, moeten zij de procedure uiteengezet in artikel 105/26 e.v. volgen.
Als de seizoenarbeider is vrijgesteld van een visum voor kort verblijf, wordt het verblijfsdocument overeenkomstig bijlage 3 verlengd voor de toegestane verblijfsduur. Hiervoor zal hij zich moeten melden bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert.
Indien het verblijf van de seizoenarbeider wordt gedekt door een visum kort verblijf, wordt zijn visum verlengd voor de toegestane verblijfsduur.
Krachtens artikel 105/20, indien de toegestane periode van het eerste verblijf tijdens de verlengingsprocedure verstrijkt, wordt het tijdelijke verblijfsdocument overeenkomstig bijlage 3 verlengd, zodat het verblijf in afwachting van een beslissing over de aanvraag gedekt wordt.
De bepalingen van afdeling 3 leggen de bijzondere regels vast die van toepassing zijn op seizoenarbeiders die in het kader van een lang verblijf in België willen verblijven of daartoe gemachtigd zijn.
Deze afdeling is in drie onderafdelingen verdeeld.
Overeenkomstig artikel 105/21 zijn de bepalingen van onderafdeling 1 van toepassing op onderdanen van derde landen die zich buiten het grondgebied van de Europese Unie bevinden en die een aanvraag voor een machtiging tot verblijf en een toelating tot arbeid indienen volgens de gecombineerde procedure, dit met het oog op het verkrijgen van een visum voor lang verblijf, dat vereist is voor de binnenkomst, en de afgifte van een seizoenarbeidersvergunning.
Algemeen gesteld, gelden in dit geval voor de seizoenarbeider dezelfde regels als voor hooggekwalificeerde werknemers en werknemers die een gecombineerde vergunning aanvragen.
Sommige bijzondere bepalingen zijn echter van toepassing omwille van zijn status als seizoenarbeider. Ze hebben met name betrekking op de documenten die ter ondersteuning van de aanvraag moeten worden voorgelegd, de behandelingstermijnen en de duur van de machtiging tot verblijf.
In zijn advies meent de Raad van State dat artikel 105/22, § 2, aangaande de documenten die bij de indiening van de aanvraag moeten worden voorgelegd, de voorwaarden opgesomd in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, van de wet, overneemt.
Artikel 105/22, § 2, wordt genomen ter uitvoering van artikel 108 van de Grondwet en de koninklijke machtiging bepaald bij artikel 61/29-8, § 1, derde lid. Het noemt de bewijsstukken die moeten worden voorgelegd zoals bepaald in de artikelen 105/39, 105/41 en 105/42 in ontwerp. Het advies van de Raad van State wordt dus niet gevolgd, de bepaling blijft gehandhaafd.
Overigens wordt paragraaf 3 van artikel 105/22, over de termijn van de behandeling van de aanvraag, afgeschaft voor zover hij artikel 61/29-4, § 4, eerste en tweede lid, van de wet, en artikel 17, §§ 1 en 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018, herneemt.
In geval van een gunstige beslissing moet de betrokkene zich melden bij de bevoegde diplomatieke of consulaire post, met het oog op het verkrijgen van zijn visum lang verblijf waar « seizoenarbeider » specifiek op wordt vermeld.
De seizoenarbeider die op grond van dit visum toestemming heeft gekregen om het grondgebied binnen te komen, moet zich bij het bevoegde gemeentebestuur melden om zich in de registers te laten inschrijven en een seizoenarbeidersvergunning waarop eveneens specifiek « seizoenarbeider » wordt vermeldt, te bekomen.
Onderafdeling 2 betreft het bijzondere geval van een seizoenarbeider zoals bedoeld in artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, die in het kader van een kort verblijf verblijft en die vraagt om zijn verblijf in deze hoedanigheid na het verstrijken van de maximumduur voor kort verblijf te verlengen.
De aanvraag tot verlenging moet volgens de gecombineerde procedure « verblijf-werk » worden ingediend. De procedure voor de indiening en behandeling is vergelijkbaar met de procedure die van toepassing is op de seizoenarbeider die een aanvraag indient voor de afgifte van het voor zijn binnenkomst vereiste visum.
Een gunstigere behandelingstermijn van dertig dagen wordt echter voorzien.
Bovendien zal in geval van een gunstige beslissing een visum lang verblijf met de vermelding « seizoenarbeider » aan de betrokkene worden afgegeven, in plaats van een seizoenarbeidersvergunning. Hij moet zich daartoe bij de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken aanmelden. Hij zal niet in de registers worden ingeschreven.
De bepalingen van onderafdeling 3 zijn van toepassing op seizoenarbeiders die in het kader van een lang verblijf in België verblijven.
Ze preciseren de regels die van toepassing zijn in het geval van een aanvraag voor vernieuwing bedoeld in artikel 61/29-5 van de wet. Deze aanvraag zal ook overeenkomstig de gecombineerde procedure « verblijf-werk » worden ingediend en behandeld.
In zijn advies meent de Raad van State dat artikel 105/32, § 1, aangaande de documenten die tot staving van de aanvraag voor verlenging moeten worden voorgelegd, de voorwaarden opgesomd in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, van de wet, overneemt.
Artikel 105/32, § 1, wordt genomen ter uitvoering van artikel 108 van de Grondwet en de koninklijke machtiging bepaald bij artikel 61/29-8, § 1, derde lid. Het noemt de bewijsstukken die moeten worden voorgelegd zoals bepaald in de artikelen 105/39, 105/41 en 105/42 in ontwerp. Het advies van de Raad van State wordt dus niet gevolgd, de bepaling blijft gehandhaafd.
In geval van een gunstige beslissing wordt de seizoenarbeidersvergunning of het visum lang verblijf van de betrokkene met de toegestane verblijfsduur verlengd. Hiervoor moet de betrokkene zich, naargelang het geval, bij het bevoegde gemeentebestuur of bij de FOD Buitenlandse Zaken aanbieden.
Indien het verblijf van de seizoenarbeider wordt beëindigd, wordt deze beslissing hem met behulp van het modelbesluit in bijlage 52 betekend.
Afdeling 4 voorziet in bijzondere bewijsmodaliteiten overeenkomstig artikel 61/29, § 6, en artikel 61/29-8, § 1, tweede lid, van de wet.
Ze hebben betrekking op de vereiste bestaansmiddelen, het doel van het verblijf, de ziektekostenverzekering en de voldoende huisvesting.
Aangezien de maximumduur van het verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider relatief kort is en dicht bij de maximumduur van een kort verblijf ligt, zullen seizoenarbeiders grotendeels aan dezelfde bewijsmodaliteiten onderworpen zijn.
Het bewijs van toereikende bestaansmiddelen en van het doel van het verblijf zal echter op een verschillende manier geleverd worden, al naargelang de seizoenarbeider in het kader van een kort dan wel een lang verblijf komt.
Dit verschil kan worden verklaard door het feit dat een seizoenarbeider die in het kader van een kort verblijf komt, de vereiste werkvergunning voorafgaand aan zijn komst moet verkrijgen en niet onderworpen zal zijn aan de gecombineerde procedure « verblijf-werk » (behalve indien hij zijn verblijf verlengt voor een duur die langer is dan de maximumduur van het kort verblijf).
De arbeidsvergunning die hem door de bevoegde gewestelijke autoriteit wordt afgegeven zal in principe het doel van zijn verblijf evenals het feit dat hij over toereikende bestaansmiddelen beschikt, aantonen.
De seizoenarbeider die een aanvraag voor een lang verblijf indient, wordt onderworpen aan de gecombineerde procedure. De arbeidsovereenkomst(en) die ter staving van zijn aanvraag zijn voorgelegd, zullen het doel van zijn verblijf en zijn toereikende bestaansmiddelen kunnen aantonen.
In dat opzicht meent de Raad van State dat artikel 105/39, § 1, tweede lid, in ontwerp, artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2016 parafraseert.
Artikel 105/39, § 2, bevat de nadere regels voor het nazicht van de bestaansmiddelen bij de grenscontrole in het bijzondere geval van de seizoenarbeiders. Het staat de bevoegde overheden toe van de betrokkene de overlegging te eisen van zijn arbeidsovereenkomst(en) bedoeld in paragraaf 1. Paragraaf 1 verwijst zelf naar artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord om de arbeidsovereenkomsten waarover het gaat te definiëren. Het advies van de Raad van State wordt dus niet gevolgd, de bepaling blijft gehandhaafd.
Artikel 105/40, § 2 legt de autoriteit bedoelt in § 1 op om de gewestelijke autoriteit op de hoogte te brengen van vermoedens van economische uitbuiting in hoofde van de werkgever die bijvoorbeeld het minimumloon in de collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn niet betaalt, of die het overeengekomen loon voor de uitgevoerde prestaties door de werknemer helemaal niet of gedeeltelijk niet betaalt of die de arbeidsvoorwaarden waar de werknemer recht op heeft niet respecteert.
Bovendien is er een bijzonderheid wat het bewijs van voldoende huisvesting betreft.
Als de seizoenarbeider voor een kort verblijf komt, worden documenten die aantonen dat hij over voldoende huisvesting beschikt ook in aanmerking genomen tijdens de controle van de verblijfsvoorwaarden, van de bestaansmiddelen en van de huisvesting, op grond van de regels van het Schengenacquis.
In zijn advies oordeelt de Raad van State dat de Koning niet bevoegd is om eenzijdig aan de gewestelijke overheden de verplichting op te leggen om een advies mee te delen. Artikel 105/43 wordt dan ook afgeschaft.
In zijn algemene opmerkingen merkt de Raad van State op dat verscheidene bepalingen met elkaar overeenkomen. Hij meent dat het verstandiger zou zijn ze te groeperen in één enkel artikel door de verschillende hypothesen die ze dekken te modelleren.
Dit advies wordt niet gevolgd. Immers, met het oog op rechtszekerheid, transparantie en leesbaarheid, is het behouden van deze bepalingen in hun huidige opstelling verkieslijk, aangezien zij verschillende gevallen betreffen en dus personen die zich in verschillende administratieve situaties bevinden. Bijgevolg zijn de artikelen 105/22, § 2, 105/23, §§ 1 tot 3, 105/25, 105/27, § 2, 105/28, §§ 1 tot 4, 105/33, §§ 1 en 2 en 105/36 niet samengebracht in één enkele bepaling.
Art. 16
Aangezien de seizoenarbeidersvergunning gedefinieerd werd als een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister met de vermelding « seizoenarbeider », werd bijlage 6 vervangen.
Art. 17 en 18
De bijlagen 25quinquies en 26quinquies worden als gevolg van een materiële vergissing gewijzigd.
Art. 19 tot 24
De bijlagen waarop deze bepalingen betrekking hebben, bevatten de modellen van de beslissing in het kader van de aanvraag voor een seizoenarbeidersvergunning (één enkele administratieve handeling voor de toekenning van de seizoenarbeidersvergunning, attest van toekenning van deze vergunning, beslissing tot weigering en tot einde van het verblijf) en de voorlopige verblijfsdocumenten.
Art. 25
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding.
Het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 is op 18 juli 2019 bekendgemaakt en is, wat de bepalingen betreffende de seizoenarbeiders betreft, op 1 september 2019 in werking getreden.
De wet van 5 mei 2019 heeft het proces van omzetting van richtlijn 2014/36/EU afgerond.
Dit ontwerp beoogt de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en van de wet van 5 mei 2019, inzake de seizoenarbeiders.
Met het oog op een voldoende niveau van rechtszekerheid voor de burgers en voor de betrokken overheden, moeten dus alle uitvoeringsmaatregelen zo snel mogelijk worden genomen, aangezien de wet van 5 mei 2019 sinds 1 september 2019 gevolgen heeft.
Wij hebben de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars,
De Minister van Asiel en Migratie
M. DE BLOCK
_______
Nota's
(1) Advies nr. 66.622/4 van 5 november 2019 betreffende een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft'.
(2) Vademecum adviesprocedure voor de afdeling wetgeving, Raad van State, http://www.raadvst-consetat.be/?page=proc_consult&lang=nl, 2019, p. 25.
(3) In de Franse tekst van artikel 1 van het ontwerp moet het volledige opschrift van die richtlijn worden overgenomen
(4) Zie voetnoot 1.
(5) Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3710/001, 13.
(6) Er wordt op gewezen dat artikel 1/1/1, § 1, 2°, a), van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 niet laatstelijk gewijzigd is bij een koninklijk besluit van 6 juni 2019 maar bij een koninklijk besluit van 12 november 2018.
(7) B.5.9.7.
(8) Zie in het bijzonder advies 60.364/4, op 28 november 2016 gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 14 februari 2017 "tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen", http://www.raadvstconsetat.be/dbx/adviezen/60364.pdf en advies 64.156/4, op 27 september 2018 gegeven over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 12 november 2018 "tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen met het oog op de afgifte van een gecombineerde vergunning dewelke onderdanen van derde landen machtigt om te verblijven en te werken op het grondgebied van het Rijk", http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/64156.pdf.
7 RvS 11 september 2019, nr. 245.403, vzw Association pour le Droit des Etrangers c.s.; 11 september 2019, nr. 245.404, vzw Association pour le Droit des Etrangers c.s..
(9) Zie het advies dat op 20 september 2019 gegeven is door de inspecteur-generaal van Financiën
(10) Naam en hoedanigheid van de overheid die tot de kennisgeving van de beslissing overgaat.

Advies 66.622/4 van 5 november 2019 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft'
Op 4 oktober 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 5 november 2019. De kamer was samengesteld uit Martine Baguet, kamervoorzitter, Bernard Blero en Wanda Vogel, staatsraden, en Charles Henri Van Hove, toegevoegd griffier.
Het verslag is uitgebracht door Véronique Schmitz, auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 5 november 2019.
Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of het ontwerp onder die beperkte bevoegdheid valt, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van alle feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als zij moet beoordelen of het nodig is een verordening vast te stellen of te wijzigen.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten "op de Raad van State", gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Volgens artikel 1, 1°, van het ontwerp zorgt het ontworpen besluit voor de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 "betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven"(3) .
Bij de ontwerptekst zijn geen tabellen gevoegd die weergeven hoe die richtlijn is omgezet.
Op een vraag daarover heeft de gemachtigde ambtenaar het volgende geantwoord:
"La seule disposition qui transpose la directive "permis unique" est l"article 9 du projet qui modifie l"article 33 de l"arrêté royal en ce qui concerne la demande de renouvellement du permis unique (article 33 § 5 et 33 § 5bis). Ces paragraphes transposent l"article 4, paragraphe 1 er de cette directive".
Het verslag aan de Koning dient te worden aangevuld met alle nodige preciseringen in dat verband.
2. Volgens artikel 1, 2°, van het ontwerp zorgt het ontwerp voor de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 "betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider"(4) .
Bij het ontworpen koninklijk besluit is een dubbele omzettingstabel gevoegd.
In vergelijking met de ontwerptekst zijn die twee tabellen echter niet up-to-date aangezien daarin sprake is van negenentwintig artikelen, terwijl de versie van de ontwerptekst die aan de afdeling Wetgeving is voorgelegd, zesentwintig artikelen telt. Het is bijgevolg niet mogelijk gebleken alle vereiste verificaties exhaustief te verrichten.
Voorts zouden die tabellen ook de andere wetgevende en/of reglementaire normen moeten bevatten die voor de omzetting zorgen. Dat moet op zijn minst het geval zijn voor de bepalingen van de wet van 15 december 1980 "betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen" die ingevoegd zijn bij de wet van 5 mei 2019 "tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat bepaalde categorieën van werknemers betreft".
De steller van het ontwerp zou bijgevolg zorgvuldig moeten nagaan of hij richtlijn 2014/36/EU wel volledig heeft omgezet en hij zou die aangevulde tabellen bij het verslag aan de Koning moeten voegen.
3. Zoals blijkt uit het dispositief en uit de punten A en C van de algemene commentaar in het verslag aan de Koning, bestaat het voornaamste doel van de ontwerptekst in de omzetting van richtlijn 2014/36/EU en in de tenuitvoerlegging van de wet van 5 mei 2019 door het preciseren van de procedureregels die van toepassing zijn op de onderdanen van derde landen die als seizoenarbeider in België wensen te verblijven of die daartoe gemachtigd zijn.
Aangezien artikel 15 van het ontwerp een nieuw hoofdstuk Vquater invoegt in titel II van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 "betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen", dat de ontworpen artikelen 105/10 tot 105/43 omvat, zou men het verslag aan de Koning moeten aanvullen met een artikelsgewijze bespreking van die nieuwe bepalingen, in plaats van een algemene bespreking van artikel 15 te geven.
Voorts strekt de ontworpen tekst ertoe nog andere technische wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
Het opschrift van de ontwerptekst moet dan ook worden aangevuld.
4. Niet alleen neemt de ontwerptekst herhaaldelijk bepalingen over van de wet van 15 december 1980 of van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 "houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten", maar bovendien wordt herhaaldelijk gesteld dat de ontwerptekst wordt vastgesteld "overeenkomstig" de wettelijke bepaling(en) waarnaar wordt verwezen.
Dat is meer bepaald het geval met:
- het ontworpen artikel 105/11, §§ 1 en 2, dat de voorwaarden vervat in artikel 61/29, § 1 en § 2, 3°, van de wet gebruikt en bijgevolg overneemt; idem voor het ontworpen artikel 105/12, § 2, ten opzichte van artikel 61/29, § 3, van de wet en voor het ontworpen artikel 105/13, ten opzichte van de artikelen 61/29-1 en 61/29-7 van de wet;
- het ontworpen artikel 105/22, § 2, dat de voorwaarden overneemt die in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, worden opgesomd, en het ontworpen artikel 105/22, § 3, dat zowel artikel 61/29-4, § 4, eerste en tweede lid, van de wet als artikel 17, §§ 1 en 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 kopieert;
- het ontworpen artikel 105/32, § 1, dat de voorwaarden vervat in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, van de wet gebruikt en bijgevolg overneemt, en het ontworpen artikel 105/32, § 2, dat de voorwaarde bepaald in artikel 17, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 overneemt;
- het ontworpen artikel 105/39, § 1, tweede lid, dat artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 parafraseert.
Bovendien sluiten verschillende bepalingen onderling zodanig op elkaar aan dat de afdeling Wetgeving zich afvraagt of het niet verstandiger zou zijn ze in een enkel artikel samen te brengen, en de verschillende gevallen waarop ze slaan op aangepaste wijze te beschrijven.
Dat is meer bepaald het geval met de volgende bepalingen:
- het ontworpen artikel 105/28, §§ 1 tot 4, dat praktisch identiek is aan het ontworpen artikel 105/23, §§ 1 tot 3, aan het ontworpen artikel 105/24 en aan het ontworpen artikel 105/33, §§ 1 en 2;
- de ontworpen artikelen 105/22, § 2, en 105/27, § 2;
- het ontworpen artikel 105/29, dat overeenkomt met het ontworpen artikel 105/25 en met het ontworpen artikel 105/36.
Het valt weliswaar te begrijpen dat de steller van de tekst zo te werk wil gaan omwille van de volledigheid, maar dat neemt niet weg dat die handelwijze in casu afbreuk doet aan de duidelijkheid van het ontwerp en onzekerheid creëert over de concrete tenuitvoerlegging van de wetgevende normen die het ontwerp beoogt uit te voeren. Het ontwerp moet in het licht van die opmerking opnieuw worden onderzocht.
5. Het eerste lid van de aanhef vermeldt artikel 108 van de Grondwet als rechtsgrond, en het tweede lid van de aanhef vermeldt de artikelen 1/1, § 1, tweede lid, 2/1, vierde lid, 61/29, §§ 5 en 6, 61/29-4, § 7, 61/29-5, § 6, 61/29-7, § 5, en 61/29-8, § 1, derde lid, van de wet van 15 december 1980.
Gelet op de omvang en het technische karakter van het ontwerp zou het nuttig zijn om bij het verslag aan de Koning een rechtsgrondentabel met betrekking tot de ontworpen bepalingen te voegen om te garanderen dat voor elk van de artikelen van de ontworpen tekst voldoende rechtsgrond voorhanden is.
Het is bovendien te betreuren dat een dergelijke tabel niet aan de afdeling Wetgeving overgezonden is hoewel daarom verzocht is in het kader van de onderzoeksverrichtingen
Een dergelijk document moet het immers mogelijk maken:
- na te gaan of het nodig is artikel 108 van de Grondwet aan te voeren in combinatie met de relevante wetsbepaling(en);
- de rechtsgronden die aangevoerd worden voor de bepalingen betreffende de seizoenarbeiders te verifiëren;
- na te gaan of een rechtsgrond voorhanden is voor de andere bepalingen dan die welke betrekking hebben op de seizoenarbeiders. Bij wijze van voorbeeld: voor artikel 5 van het ontwerp dat betrekking heeft op het model van de beslissing tot terugdrijving (ontworpen artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 en bijlage 11 daarbij); voor artikel 9 van het ontwerp, aangezien het ontworpen artikel 33, § 1, vierde lid, en § 7, wel rechtsgrond ontleent aan artikel 61/29-5, § 6, van de wet van 15 december 1980, maar dat niet het geval is voor de rest van de ontworpen bepaling. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 23 en bijlage 8 bij het ontwerp teneinde na te gaan of er een rechtsgrond voorhanden is voor alle situaties die in de ontworpen bijlage 49 bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 vermeld worden; voor de artikelen 13 en 14 van het ontwerp, die respectievelijk betrekking hebben op de werknemers bedoeld in artikel 61/25-1 van de wet en op de hooggekwalificeerde werknemers; zo ook voor de artikelen 17 en 18 en de bijlagen 2 en 3 bij het ontwerp.
Kortom, de steller van de tekst moet zich ervan vergewissen of voor heel het ontwerp wel voldoende rechtsgrond voorhanden is.
BIJZONDERE OPMERKINGEN
AANHEF
Terwijl de adviesaanvraag overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten "op de Raad van State" ingediend is, staat er een motivering van de dringendheid in de aanhef en in de algemene commentaar van het verslag aan de Koning (punt B).
Het zevende tot het negentiende lid van de aanhef en punt B. "Motivering van de dringendheid" van de algemene commentaar van het verslag aan de Koning dienen weggelaten te worden.
DISPOSITIEF
Artikelen 3 en 4
Wat de vergoedingen en kosten betreft, wordt in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2014/36/EU het volgende bepaald:
"De lidstaten kunnen betaling van een vergoeding verlangen voor de behandeling van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. De hoogte van die vergoedingen mag niet onevenredig of buitensporig zijn. De vergoedingen voor visa voor kort verblijf zijn geregeld in de relevante bepalingen van het Schengenacquis. (...)"
In verband met artikel 4 van het wetsvoorstel stelt de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 mei 2019 het volgende:
"Artikel 1/1, paragraaf 2, van de wet wordt gewijzigd, zodat de onderdanen van derde landen die een aanvraag voor een machtiging tot verblijf van meer dan negentig dagen in de hoedanigheid van seizoenarbeider indienen een retributie moeten betalen. Deze verplichting geldt ook voor de vreemdelingen die in het kader van een kort verblijf als seizoenarbeider op het grondgebied verblijven en die hun verblijf na de maximale toegestane duur van het kort verblijf in deze hoedanigheid willen verlengen. Artikel 19 van de richtlijn 2014/36/EU staat de lidstaten toe om te eisen dat voor de behandeling van dergelijke aanvragen een vergoeding wordt betaald. Overeenkomstig artikel 1/1, § 2 (lees: § 1), tweede lid, van de wet worden het bedrag van de retributie en de nadere regels van de inning van de retributie door middel van een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vastgesteld. Bij de bepaling van het bedrag zal er rekening worden gehouden met de grenzen die voorzien worden door de voornoemde Europese bepalingen. De onderdanen van derde landen die in België wensen te verblijven om er als hooggekwalificeerde werknemer te werken zijn, in uitvoering van artikel 26/7 (lees: artikel 61/27), al aan deze verplichting onderworpen. De wijziging die op hen betrekking heeft, vloeit voort uit de nieuwe compositie van hoofdstuk VIII, van titel II, en is dus puur technisch.(5) "
De ontworpen tekst strekt ertoe uitvoering te geven aan die machtiging door te bepalen dat de retributie voor de verblijfsaanvragen bedoeld in artikel 1/1, § 2, 12°, van de wet van 15 december 1980 (6), 350 euro bedraagt (ontworpen artikel 1/1/1, § 1, 2°, a), van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981(7(7) )
In het verslag aan de Koning wordt de keuze die de steller van de tekst in artikel 3 van het ontwerp gemaakt heeft als volgt verantwoord:
"(...) Voor alle categorieën van werknemers werd het opportuun en passend geacht om hetzelfde bedrag vast te leggen als dat wat momenteel van kracht is, namelijk een bedrag van 350 euro, dat het basisbedrag is van de retributie, voor de onderzoekers, de gewone werknemers en de hooggekwalificeerde werknemers. Het eisen van de betaling van een bedrag lager dan 350 euro zou de retributie van zijn bestaansreden beroven, gelet op de administratieve kosten die verbonden zijn aan de behandeling van de aanvragen voor een seizoenarbeidersvergunning en de afgifte van het visum lang verblijf op het grondgebied (in geval van verlenging van het kort verblijf voor een duur van meer dan negentig dagen). Het is daarenboven niet onredelijk om te eisen dat ze een dergelijk bedrag betalen, gelet op het loon dat zij zullen ontvangen als tegenprestatie voor hun beroepsactiviteiten en waarvan het minimumbedrag overigens wettelijk is gegarandeerd in het Belgisch recht."
In arrest 18/2018 van 22 februari 2018 heeft het Grondwettelijk Hof er onder meer op gewezen dat "de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat de retributie in verhouding moet staan tot de administratieve kosten voor de behandeling van de verblijfsaanvragen, maar aan de Koning heeft toevertrouwd om het bedrag van die retributie en de wijze van inning te bepalen" en dat "het in voorkomend geval aan de bevoegde rechter [toekomt] om te beoordelen of het gevraagde bedrag wel degelijk in een redelijke verhouding staat tot de kostprijs van de verstrekte dienst"(7) .
In het kader van de tenuitvoerlegging van artikel 1/1, § 1, tweede lid, van de wet van 15 december 1980, dient de Koning er dus op toe te zien dat het bedrag van de vergoedingen voor de behandeling van de aanvragen enerzijds niet onevenredig en niet buitensporig is, zoals ook blijkt uit de adviespraktijk van de afdeling Wetgeving (8) en uit de rechtspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak(9),7 en anderzijds dat met dat bedrag het gelijkheidsbeginsel in acht genomen wordt wat betreft het opnemen van de seizoenarbeiders in de categorie waarvoor het hoogste retributiebedrag geldt.
In casu worden noch in de brief met de adviesaanvraag, noch in het verslag aan de Koning concrete gegevens aangereikt met betrekking tot die twee aspecten.
Artikel 3 van het ontwerp moet opnieuw onderzocht worden en op zijn minst moet het verslag aan de Koning op dat punt aangevuld worden.
Artikel 4
De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de volgende wijzigingen aangebracht worden:
- in de bepaling onder 3° dient verwezen te worden naar de "verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/29-4" en niet naar artikel 61/25-4;
- in de bepaling onder 4° dient artikel 1/2/1, § 3, derde lid, dat het ontworpen nieuwe vierde lid wordt, als volgt vervangen te worden: "De termijn waarover de onderdaan van een derde land beschikt om het bewijs van betaling voor te leggen begint te lopen op de dag na de dag van de kennisgeving van de in het derde lid bedoelde beslissing";
- in de bepaling onder 5° dient in het ontworpen dispositief verwezen te worden naar "artikel 61/25-5, § 3, tweede lid" en niet naar artikel 65/25-5, § 3, tweede lid, alsook telkens naar "artikel 61/27-4, § 3, tweede lid" en niet naar artikel 61/25-4, § 3, tweede lid.
Artikel 5
Artikel 5 van het ontwerp is gesteld als volgt:
"Artikel 14, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 november 1996, wordt vervangen als volgt:
"Art. 14. Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de beslissing tot terugdrijving die in toepassing van de wet genomen wordt door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 11 aan de betrokkene betekend."
Momenteel vindt artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 rechtsgrond in artikel 3, vijfde lid, van de wet van 15 december 1980.
Gevraagd naar de strekking van de ontworpen bepaling heeft de gemachtigde ambtenaar de volgende toelichtingen gegeven:
"L"article 14, de l"AR, dans sa version actuelle, vise uniquement à déterminer le modèle de la décision devant servir à la notification de la décision de refoulement.
A cette fin, il fait référence à l"article 3, de la loi, qui constitue la base légale de la décision de refoulement. L"article 61/29, § 4, nouveau, prévoit en effet des motifs particuliers et complète donc l"article 3, de la loi, en ce qui concerne les travailleurs saisonniers. Par ailleurs, l"AR prévoit aussi actuellement des cas dans lesquels la décision de refoulement est notifiée au moyen d"un autre modèle de décision, à savoir pour les demandeurs de protection internationale (annexe 11bis et 11ter). Les dispositions prévoyant ces cas doivent être considérées comme des dérogations à l"article 14, qui est une disposition générale. Le projet d"AR tient compte de ces deux points puisque :
1) Il ne fait plus référence à l"article 3, de la loi, mais à la loi du 15.12.1980 ; ainsi, en principe, la décision de refoulement est notifiée au moyen de l"annexe 11, quelle que soit la base légale servant à la prise de décision (art. 3 ou 61/29, § 4, ou tout autre disposition de loi, qui prévoirait d"autres motifs particuliers à l"avenir). La référence à la loi vise à éviter de devoir modifier l"article 14 chaque fois que de nouveaux motifs seraient insérés dans la loi. Au vu des directives à transposer en matière de migration légale, il est probable que cela soit le cas.
2) Les mots "sauf dérogation prévue par le présent arrêté" visent les autres cas dans lesquels la décision est notifiée au moyen d"un autre modèle que celui figurant à l"annexe 11. Cette modification assure donc la transparence puisqu"elle permet d"indiquer que la décision de refoulement est notifiée dans certains cas au moyen d"un autre modèle. Cette modification reflète donc bien le caractère général de l"article 14".
Die toelichtingen moeten opgenomen worden in het verslag aan de Koning.
Artikel 6
De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat in artikel 6, 4°, van het ontwerp verwezen dient te worden naar "artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid (in plaats van eerste en tweede lid)".
Artikel 10
De Franse tekst van artikel 10 van het ontwerp dient aldus aangevuld te worden dat de woorden "le permis pour travailleur saisonnier" ingevoegd worden tussen de woorden "le permis de séjour de résident de longue durée-UE" en de woorden "le permis unique".
Artikelen 13 en 14
De artikelen 13 en 14 van het ontwerp hebben tot gevolg dat de verblijfsaanvraag verplicht het elektronisch adres van de werkgever van de werknemer moet bevatten (werknemer voor een periode van meer dan negentig dagen en hooggekwalificeerde werknemer).
Dienaangaande heeft de gemachtigde ambtenaar de volgende toelichting gegeven:
"La recevabilité de la demande est une compétence régionale. Comme le rapport au Roi l"indique, l"OE a une obligation de transmission de l"information à l"égard de l"employeur. Parallèlement, l"employeur a l"obligation de renseigner son adresse électronique qui constitue la voie la plus efficace pour l"échange d"informations. Il y va de l"intérêt de l"OE et de l"employeur puisque l"échange d"information rapide et efficace implique nécessairement que l"employeur sera fixé rapidement quant au statut du travailleur et la possibilité d"entamer ou de poursuivre une relation de travail avec lui. Par ailleurs, cette exigence n"est pas déraisonnable au regard du contexte et du public cible considéré (contexte de travail - employeur situé en Belgique) et dans une ère où la digitalisation des procédures et l"échange par voie électronique sont choses courantes".
Aangezien die verplichting ertoe leidt dat de communicatiemiddelen beperkt worden doordat alleen elektronische communicatie opgelegd wordt, moet die keuze verduidelijkt worden in het verslag aan de Koning, temeer daar het gaat om een voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de verblijfsaanvragen.
Dezelfde opmerking geldt voor het ontworpen artikel 105/22, § 1, 2°, (artikel 15 van het ontwerp).
Artikel 15
Ontworpen artikel 105/17
In paragraaf 5 moeten de woorden "overeenkomstig artikel 105/18, § 2" vervangen worden door de woorden "overeenkomstig het eerste lid".
Ontworpen artikel 105/22
In paragraaf 1, 3°, moeten de woorden "in voorkomend geval" geplaatst worden vóór de woorden "de vermelding" (voorts zoals in het ontwerp).
Ontworpen artikel 105/27
In de ontworpen paragraaf 2 moet punt 5° aangevuld worden met de woorden "van de wet".
Ontworpen artikel 105/43
Het ontworpen artikel 105/43 bepaalt:
"Indien er getwijfeld wordt aan het feit dat de huisvesting voldoende is, kan de Minister of zijn gemachtigde aan de leidend ambtenaar van de gewestelijke dienst die belast is met de toepassing van en het toezicht op de normen inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, of zijn gemachtigde, vragen dat die een advies met betrekking tot de conformiteit van de huisvesting van de betrokkene met deze normen verstrekt".
De gemachtigde ambtenaar heeft op de vragen die haar zijn gesteld over die bepaling, in zoverre ze een probleem oplevert aangezien ze tot gevolg heeft dat gewestelijke ambtenaren belast worden met een nieuwe adviesopdracht, en over de omstandigheid dat artikel 24, lid 2, van richtlijn 2014/36/EU bepaalt dat de toegang tot de woning geschiedt met instemming van de werknemer terwijl zulks niet gepreciseerd wordt in de ontworpen tekst, het volgende geantwoord:
"En ce qui concerne l"avis des autorités régionales compétentes en matière de logement, cette modalité est directement liée à l"article 16 de l"accord de coopération du 6 décembre 2018. Selon cette disposition, le logement doit satisfaire aux normes prévues par la législation régionale relative au logement. Par ailleurs, il revient à l"Office des étrangers d"examiner les éléments de preuve relatifs au logement. Dans la mesure où la matière relative au logement, en ce compris la surveillance des normes applicables en cette matière, relèvent de la compétence des régions, l"avis doit permettre à l"Office des étrangers d"examiner la condition relative au logement conformément à la mission qui lui a été attribuée par l"accord, et ce afin de ne pas interférer dans les compétences régionales. Cet avis est destiné à éclairer l"Office des étrangers sur l"état du logement et n"est pas contraignant. Cette modalité matérialise la coopération voulue entre l"Office des étrangers et les autorités régionales en ce qui concerne la condition relative au logement.
L"article 24.2 de la directive règle une question qui ne relève pas de la compétence fédérale en matière de migration".
In dat verband merkt de inspecteur van Financiën op dat "le nouvel article 105/43 [van het nieuwe hoofdstuk Vquater - Seizoenarbeiders] pourra mener à des situations sans issue dans le cas où le Ministre ou son délégué, pris d"un doute sur le caractère suffisant du logement du travailleur saisonnier, ne reçoit pas de réponse dans un délai court à la demande d"avis, relative à la conformité du logement, qu"il adresse au fonctionnaire dirigeant de l"administration régionale chargée de l"exécution et de la surveillance des normes de salubrité, de sécurité et d"habitabilité, ou à son délégué"(10) .
Er dient opgemerkt te worden dat artikel 16 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 weliswaar effectief bepaalt dat het aan de Dienst Vreemdelingenzaken staat om de elementen te onderzoeken van het bewijs van huisvesting waar de seizoenarbeider voor de duur van zijn verblijf zal verblijven op het Belgische grondgebied, maar dat dit artikel niet bepaalt dat de leidende ambtenaar van de gewestelijke dienst, die belast is met de toepassing van en het toezicht op de normen inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, of zijn gemachtigde, belast wordt met een nieuwe opdracht van adviesverlening aan de Dienst Vreemdelingenzaken aangaande de conformiteit van de huisvesting van de seizoenarbeider met die normen.
De conclusie is dan ook dat de Koning niet bevoegd is om de gewestelijke overheden eenzijdig te verplichten een advies te geven.
Het ontworpen artikel 105/43 moet dienovereenkomstig herzien worden.
Artikel 25
Het verdient aanbeveling om bepaalde rechtvaardigingen die aangevoerd worden in de motivering van de dringendheid, die abusievelijk opgenomen is in de aanhef en in punt B van de algemene commentaar van het verslag aan de Koning, op te nemen in de commentaar op artikel 25 van het ontwerp, om uit te leggen waarom ervoor gekozen wordt het ontworpen koninklijk besluit in werking te doen treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
DE GRIFFIER DE VOORZITTER
Charles Henri Van Hove Martine BAGUET

23 MAART 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen in de hoedanigheid van seizoenarbeider betreft
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 1/1, § 1, tweede lid, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014 en gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, en de artikelen 2/1, vierde lid, 61/29, §§ 5 en 6, 61/29-4, § 7, 61/29-5, § 6, 61/29-7, § 5 en 61/29-8, § 1, derde lid, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2019 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat sommige categorieën van werknemers betreft ;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 september 2019;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 26 september 2019;
Gelet op de regelgevingsimpactanalysedie overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging werd uitgevoerd;
Gelet op het advies nr. 66.622/4 van de Raad van State, gegeven op 5 november 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Asiel en Migratie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van:
1° de richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven;
2° de richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider.
Art. 2. Artikel 1, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd en hernummerd door het koninklijk besluit van 22 november 1996 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, wordt aangevuld met de punten 10° en 11°, luidende:
« 10° seizoenarbeider: de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018;
11° seizoenarbeidersvergunning: het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister overeenkomstig het model in bijlage 6, dat de vermelding « seizoenarbeider », bevat en dat aantoont dat een onderdaan van een derde land gemachtigd is om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven om er in de hoedanigheid van seizoenarbeider te werken. ».
Art. 3. In artikel 1/1/1, § 1, 2°, a), van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 juni 2016 en gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 juli 2018, 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de woorden « en 11°, van de wet » vervangen door de woorden « , 11° en 12°, van de wet ».
Art. 4. In artikel 1/2/1, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 12 november 2018 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden « in artikel 61/25-1 of in artikel 61/26 van de wet » vervangen door de woorden « in artikel 61/25-1, 61/26 of 61/29-4 van de wet » en de woorden « artikel 1/1, § 2, 8°, 10 of 11°, van de wet » vervangen door de woorden « artikel 1/1, § 2, 8°, 10°, 11° of 12°, van de wet »;
2° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 61/25-1 of artikel 61/26 van de wet » ingevoegd tussen de woorden « van de verblijfsaanvraag » en de woorden « vaststelt »;
3° in paragraaf 3 wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:
« Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 6, van de wet brengt de Minister of zijn gemachtigde, indien hij tijdens het onderzoek van de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/29-4, van de wet, vaststelt dat het bedrag van de bijdrage niet of gedeeltelijk werd betaald, de onderdaan van een derde land hiervan op de hoogte en vraagt hij hem om het verschuldigde bedrag te betalen. De vraag om betaling wordt ten laatste vijftien dagen voor het verstrijken van de behandelingstermijn van de aanvraag aan de onderdaan van een derde land gericht. De betrokkene beschikt over een termijn van tien dagen om het bewijs van betaling van het verschuldigde bedrag voor te leggen. »;
4° in paragraaf 3, derde lid, dat het nieuwe vierde lid geworden is, wordt vervangen als volgt: "De termijn waarover de onderdaan van een derde land beschikt om het bewijs van betaling voor te leggen, begint te lopen op de dag na de dag van de kennisgeving van de in het derde lid bedoelde beslissing".
5° in paragraaf 4 worden de woorden « Overeenkomstig artikel 61/25-5, § 3, tweede lid, of artikel 61/27-4, § 3, tweede lid, van de wet, » vervangen door de woorden « Overeenkomstig artikel 61/25-5, § 3, tweede lid, 61/27-4, § 3, tweede lid, of 61/29-8, § 2, eerste lid, 5°, van de wet, ».
Art. 5. Artikel 14, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 november 1996, wordt vervangen als volgt:
« Art. 14. Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de beslissing tot terugdrijving die in toepassing van de wet genomen door middel van een document overeenkomstig het model van bijlage 11 aan de betrokkene betekend. ».
Art. 6. In artikel 25/2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt:
« § 5. Dit artikel is niet van toepassing:
1° op de vreemdelingen die een aanvraag voor een machtiging tot verblijf op basis van artikel 10bis van de wet indienen;
2° op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/25-1 van de wet, op basis van artikel 61/25-2, § 2, van de wet, indienen;
3° op de onderdanen van een derde land die een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/26 van de wet, op basis van artikel 61/27-1, §§ 2 of 3, van de wet, indienen;
4° op de onderdanen van een derde land die gemachtigd worden om, in de hoedanigheid van seizoenarbeider, voor een maximale duur van negentig dagen op het grondgebied te verblijven en die, overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, een aanvraag voor een toelating tot arbeid bedoeld in artikel 61/29-4, van de wet, indienen. ».
2° de paragrafen 6 en 7 worden opgeheven.
Art. 7. In hetzelfde besluit wordt de titel van hoofdstuk IV van Titel I bis, vervangen door het koninklijk besluit van 15 augustus 2012 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 februari 2015, vervangen als volgt:
« Hoofdstuk IV- Geldigheid, vernieuwing en intrekking van verblijfstitels. ».
Art. 8. In artikel 31 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden « de seizoenarbeidersvergunning » ingevoegd tussen de woorden « de gecombineerde vergunning » en de woorden « de verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie »;
2° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende:
« Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 is de geldigheidsduur van de seizoenarbeidersvergunning die en het visum lang verblijf dat met toepassing van artikel 61/29-7, § 2, van de wet afgegeven wordt gelijk aan de duur van de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider. ».
Art. 9. In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 2018 en 6 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
« § 1. Onder voorbehoud van het tweede, derde en vierde lid moet de vreemdeling zich tussen de veertigste en de dertigste dag voor de vervaldatum van zijn verblijfs-of vestigingsvergunning of van zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden om de vernieuwing van zijn verblijfs- of vestigingsvergunning of van zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene aan te vragen.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend, op basis van artikel 61/25-1 van de wet, en wiens gecombineerde vergunning gedurende de vernieuwingsprocedure verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 5.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend, op basis van artikel 61/26 van de wet, en wiens Europese blauwe kaart tijdens de vernieuwingsprocedure verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 6.
De onderdaan van een derde land die een aanvraag tot vernieuwing van zijn toelating tot arbeid heeft ingediend op basis van artikel 61/29-5 van de wet, en wiens seizoenarbeidersvergunning die of visum lang verblijf dat zijn verblijf dekt tijdens de vernieuwingsprocedure, verstrijkt, moet zich bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, met het oog op de afgifte van een voorlopig verblijfsdocument, overeenkomstig paragraaf 7. »;
2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt:
« § 5. In het in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde geval, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde niet in staat waren voor het verstrijken van de geldigheid van de gecombineerde vergunning een beslissing te nemen over de aanvraag tot vernieuwing, stelt de burgermeester of zijn gemachtigde hem in het bezit van een attest conform het model in bijlage 49, na voorlegging van zijn verstreken gecombineerde vergunning en van het document dat bewijst dat de aanvraag tot vernieuwing ontvankelijk en volledig is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag dertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode worden verlengd. »;
3° er wordt een paragraaf 5bis ingevoegd, luidende:
« § 5bis. Indien de onderdaan van een derde land een aanvraag voor een toelating tot arbeid indient op basis van artikel 61/25-1 van de wet, terwijl hij op basis van een arbeidskaart B, die voor 24 december 2018 werd afgegeven, gemachtigd is om met het oog op werk meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, stelt de burgemeester van zijn verblijfplaats of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek, in het bezit van een voorlopig verblijfsdocument conform het model in bijlage 49, voor zover hij de volgende zaken voorlegt:
1° een geldige verblijfstitel, of het bewijs dat hij over een dergelijke verblijfstitel beschikte toen hij zijn aanvraag voor een toelating tot arbeid indiende;
2° een geldige arbeidskaart B die voor 24 december 2018 werd afgegeven, of het bewijs dat hij over een dergelijke arbeidskaart beschikte toen hij zijn aanvraag voor een toelating tot arbeid indiende;
3° het door de bevoegde gewestelijke overheid gegeven document dat bewijst dat de aanvraag voor een toelating tot arbeid volledig en ontvankelijk is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van de kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag voor een toelating tot arbeid dertig dagen geldig en kan tweemaal met eenzelfde periode verlengd worden.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn om meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, op basis van een arbeidskaart B die met het oog op werk als jonge au pair werd afgegeven. »;
4° artikel 33 wordt aangevuld met een paragraaf 7, luidende:
« § 7. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, vierde lid, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde niet in staat waren voor het verstrijken van de geldigheid van de seizoenarbeidersvergunning of het visum lang verblijf een beslissing te nemen over deze aanvraag, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek, in het bezit van een attest conform het model in bijlage 49, op voorlegging van:
1° zijn verstreken seizoenarbeidersvergunning of zijn verstreken visum lang verblijf;
2° het door de bevoegde gewestelijke overheid afgegeven document dat bewijst dat zijn aanvraag tot vernieuwing volledig en ontvankelijk is.
Het in het eerste lid bedoelde attest dekt voorlopig het verblijf van de onderdaan van een derde land op het grondgebied van het Rijk. Het attest is vanaf de datum van kennisgeving van de ontvankelijkheid en volledigheid van de aanvraag vijftien dagen geldig en kan eenmaal met eenzelfde periode verlengd worden. ».
Art. 10. In artikel 35, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008 en 12 november 2018, worden de woorden « de seizoenarbeidersvergunning » ingevoegd tussen de woorden « EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene » en de woorden « de gecombineerde vergunning ».
Art. 11. In artikel 36bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008, 13 februari 2015 en 12 november 2018, worden de woorden « van zijn gecombineerde vergunning of enig ander verblijfsdocument » vervangen door de woorden « van zijn gecombineerde vergunning, van zijn seizoenarbeidersvergunning of enig ander verblijfsdocument, met inbegrip van het visum lang verblijf dat in toepassing van artikel 61/29-7, § 2, van de wet op het grondgebied wordt afgegeven. ».
Art. 12. In artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juli 2008, 15 augustus 2012, 13 februari 2015 en 12 november 2018, worden de woorden « zijn seizoenarbeidersvergunning » ingevoegd tussen de woorden « zijn gecombineerde vergunning » en de woorden « of zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene ».
Art. 13. In artikel 105/1, 3°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, worden de woorden « in voorkomend geval » opgeheven.
Art. 14. In artikel 105/7, 3° , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, worden de woorden « in voorkomend geval » opgeheven.
Art. 15. In titel II, van hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk Vquater ingevoegd, dat de artikelen 105/10 tot 105/43 bevat, luidende:
« Hoofdstuk Vquater.- Seizoenarbeiders.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 105/10. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die zich buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie bevinden en die het Rijk in de hoedanigheid van seizoenarbeider wensen binnen te komen en er wensen te verblijven en op de onderdanen van derde landen die in deze hoedanigheid gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven en er te werken, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIIIbis van Titel II van de wet.
De algemene bepalingen van dit besluit zijn op hen van toepassing, tenzij de bepalingen van dit hoofdstuk daarvan afwijken.
Afdeling 2. - Toegang tot het grondgebied en kort verblijf
Onderafdeling 1. - Vereiste documenten voor de binnenkomst en de overhandiging van het verblijfsdocument.
Art. 105/11. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29, § 1, van de wet, en onverminderd de artikelen 3 en 61/29, § 4, van de wet, machtigen de overheden die belast zijn met de grenscontrole de onderdaan van een derde land om het grondgebied te betreden om er als seizoenarbeider te verblijven, gedurende een periode van niet meer dan negentig dagen, indien hij tijdens de controle aan de buitengrenzen de volgende zaken voorlegt:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode;
2° indien dit vereist is, een geldig visum kort verblijf met de vermelding « seizoenarbeider » dat overeenkomstig artikel 105/12 afgegeven wordt;
3° de arbeidsvergunning die overeenkomstig artikel 105/38 vereist is.
§ 2. Indien de met de grenscontrole belaste overheden of de Minister of zijn gemachtigde dit eisen legt de onderdaan van een derde land bovendien het bewijs overeenkomstig artikel 105/42 voor dat hij tijdens zijn verblijf over voldoende huisvesting zal beschikken.
Art. 105/12. § 1. De onderdaan van een derde land die in het bezit moet zijn van een visum kort verblijf om het grondgebied te kunnen betreden en er, als seizoenarbeider, gedurende een periode van niet meer dan negentig dagen te verblijven, dient een visumaanvraag in, overeenkomstig de Visumcode.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29, § 3, eerste en tweede lid, van de wet, en onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II, van titel III, van de Visumcode, legt de onderdaan van een derde land de volgende zaken voor om zijn aanvraag te ondersteunen:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° de vereiste arbeidsvergunning, overeenkomstig artikel 105/38;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42.
§ 3. Indien de aanvraag ontvankelijk is, neemt de Minister of zijn gemachtigde een beslissing overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, van Titel III, van de Visumcode.
Het eerste lid is van toepassing, onverminderd artikel 61/29, § 3, derde lid, van de wet, en de artikelen 105/40en 105/43.
§ 4. Het visum kort verblijf dat in toepassing van dit artikel wordt afgegeven bevat de vermelding « seizoenarbeider ».
Art. 105/13. Overeenkomstig artikel 61/29-1 van de wet en onverminderd artikel 3 van de wet, laten de met de grenscontrole belaste overheden de onderdaan van een derde land toe om het grondgebied binnen te komen om er gedurende een periode van meer dan negentig dagen als seizoenarbeider te verblijven, indien hij tijdens de controle aan de buitengrenzen de volgende zaken voorlegt:
1° een geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° een geldig visum lang verblijf met de vermelding « seizoenarbeider », dat overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 werd afgegeven.
Art. 105/14. Onverminderd artikel 3 van de wet, indien de toegang in toepassing van artikel 61/29, § 4, van de wet, geweigerd wordt aan de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/10, wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde genomen.
De met de grenscontrole belaste overheden kunnen de beslissing zelf nemen, indien de betrokkene de documenten die overeenkomstig artikel 105/11, § 1, of artikel 105/13 voor zijn binnenkomst vereist zijn niet voorlegt.
De beslissing wordt overeenkomstig artikel 14 betekend.
Art. 105/15. § 1. Indien de onderdaan van een derde land gemachtigd is tot een verblijf van niet meer dan negentig dagen als seizoenarbeider, stelt de burgemeester of zijn gemachtigde hem, op zijn verzoek en overeenkomstig artikel 20, in het bezit van een document conform het model in bijlage 3, na voorlegging van de documenten bedoeld in artikel 105/11, § 1. Dit document bevat de vermelding: "Arbeidsmarkt: beperkt".
§ 2. De geldigheidsduur van dit document mag echter niet langer zijn dan de periode gedurende dewelke de betrokkene gemachtigd is om als seizoenarbeider te werken.
Onderafdeling 2. - Verlenging van het kort verblijf
Art. 105/16. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdaan van een derde land die gemachtigd is om, als seizoenarbeider, voor een periode van niet meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven en die zijn verblijf wenst te verlengen, zonder de maximale duur van het kort verblijf te overschrijden.
Art. 105/17. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en tweede lid, van de wet, dient de onderdaan van een derde land een aanvraag tot verlenging van zijn verblijf in bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert, en dit ten laatste vooraleer zijn verblijf verstrijkt.
§ 2. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land door een visum kort verblijf gedekt wordt, is de aanvraag tot verlenging van het verblijf een aanvraag tot verlenging van een visum in de zin van de Visumcode.
§ 3. De onderdaan van een derde land voegt de volgende documenten toe aan zijn aanvraag:
1° een kopie van zijn paspoort of van de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig 6, § 1, a) van de Schengengrenscode;
2° een kopie van de overeenkomstig artikel 105/38 vereiste arbeidskaart;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een kopie van het document conform de bijlage 3dat in toepassing van artikel 105/15 aan hem afgegeven werd en geldig is.
§ 4. Indien de betrokkene zijn aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijn bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij verblijft, indient, of indien hij geen enkel van de documenten bedoeld in paragraaf 3 voorlegt, verklaart de burgemeester of zijn gemachtigde de aanvraag onontvankelijk en betekent hij hem zijn beslissing.
§ 5. Indien de aanvraag binnen de voorgeschreven termijn wordt ingediend bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert, maar niet alle documenten bedoeld in paragraaf 3 werden voorgelegd, beschikt de betrokkene over een termijn van tien dagen om die voor te leggen, te rekenen vanaf de datum van indiening van de aanvraag.
De burgemeester of zijn gemachtigde informeert de betrokkene over de documenten die hij moet voorleggen en over de termijn waarover hij te dien einde beschikt, overeenkomstig het eerste lid.
§ 6. Behalve in de gevallen die in paragraaf 4 bedoeld worden stuurt de burgemeester of zijn gemachtigde de aanvraag en de documenten die voorgelegd worden om de aanvraag te ondersteunen onverwijld naar de Dienst Vreemdelingenzaken, zodat een beslissing genomen wordt overeenkomstig artikel 105/18.
Art. 105/18. § 1. De Minister of zijn gemachtigde neemt een beslissing over de aanvraag die in toepassing van artikel 105/17, § 6, aan hem werd overgemaakt, binnen de vijftien dagen na de datum va de ontvangst van de aanvraag.
§ 2. Tijdens het onderzoek van de aanvraag wordt gecontroleerd of de betrokkene de voorwaarden voor de verlenging vervult. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de evaluatie van het risico op illegale immigratie of het risico voor de veiligheid van de lidstaten dat gevormd zou worden door de betrokkene, evenals zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten ten laatste op de datum waarop zijn verblijf verstrijkt te verlaten.
Onverminderd de artikelen 105/40 en 105/43 kan de Minister of zijn gemachtigde van de onderdaan van een derde land of zijn werkgever eisen dat ze binnen een termijn van tien dagen aanvullende documenten of inlichtingen voorleggen. Ze worden geïnformeerd over de documenten of de inlichtingen die ze moeten voorleggen en de termijn waarover ze te dien einde beschikken.
§ 3. Onder voorbehoud van paragraaf 4 machtigt de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene om zijn verblijf te verlengen, voor zover hij voldoet aan de voorwaarden die voorzien worden in artikel 61/29, §§ 1, 1° en 3°, en 2, van de wet.
§ 4. De Minister of zijn gemachtigde weigert het verblijf te verlengen indien:
1° de betrokkene de ontbrekende documenten niet binnen de voorgeschreven termijn heeft ingediend;
2° de betrokkene de voorwaarden die voorzien worden in artikel 61/29, §§ 1, 1° en 3°, en 2, van de wet niet vervult;
3° de betrokkene zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5° tot 9°, van de wet;
4° de maximale duur van het kort verblijf bereikt is;
5° de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet, bereikt is;
6° de betrokkene de aanvullende documenten of inlichtingen die vereist worden niet binnen de opgelegde termijn heeft voorgelegd;
7° er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de voorgelegde bewijsstukken die ter ondersteuning van de aanvraag voorgelegd worden of over de waarheidsgetrouwheid van hun inhoud, over de betrouwbaarheid van de door de betrokkene afgelegde verklaringen of over zijn voornemen het grondgebied voor het verstrijken van het beoogde verblijf te verlaten.
Art. 105/19. § 1. Indien de betrokkene gemachtigd wordt om zijn verblijf te verlengen wordt de toegestane duur van zijn verblijf voor de duur van de toelating tot arbeid verlengd.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur van het kort verblijf overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot de maximale duur van het kort verblijf beperkt.
§ 2. Behalve indien een beslissing tot verlenging van het visum wordt genomen worden de onderdaan van een derde land en het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert onmiddellijk op de hoogte gebracht van de beslissing tot verlenging. De betrokkene wordt uitgenodigd om zich, met het oog op de verlenging van het document conform de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan hem werd afgegeven, bij het gemeentestuur aan te bieden.
De burgemeester of zijn gemachtigde verlengt de geldigheidsduur van dit document, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van dit document en van de beslissing tot verlenging.
De geldigheidsduur van dit document wordt verlengd voor de toegestane duur van het verblijf .
§ 3. Indien een beslissing tot verlenging van het visum wordt genomen worden de onderdaan van een derde land en de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken onverwijld geïnformeerd over de beslissing tot verlenging. De betrokkene wordt uitgenodigd om zich, met het oog op de verlenging van zijn visum, bij deze dienst aan te bieden.
Deze dienst verlengt het visum, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van zijn geldig paspoort of van de daarmee gelijkgestelde reistitel, en van een kopie van de beslissing tot verlenging van het visum.
Art. 105/20. Behalve indien de Minister of zijn gemachtigde een tegenovergestelde instructie geeft verlengt de burgemeester van het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of zijn gemachtigde het document conform de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan de betrokkene werd afgegeven, op zijn verzoek, indien de aanvraag tot verlenging ontvankelijk is en de toegestane duur van het verblijf van de betrokkene tijdens het onderzoek van de aanvraag vervalt.
De geldigheidsduur van dit document wordt met vijftien dagen verlengd, te rekenen vanaf het moment waarop het vervalt, en kan iedere keer met eenzelfde duur verlengd worden, totdat een beslissing wordt genomen over de aanvraag tot verlenging zonder evenwel de maximale duur te mogen overschrijden van het kort verblijf.
Afdeling 3. - Lang verblijf - Gecombineerde aanvraagprocedure
Onderafdeling 1 - Seizoenarbeidersvergunning en visum lang verblijf
Art. 105/21. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die zich buiten het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie bevinden en die, met het oog op een verblijf van meer dan negentig dagen als seizoenarbeider, een aanvraag overeenkomstig artikel 61/29-4 van de wet, indienen.
Art. 105/22. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de verblijfsaanvraag bedoeld in artikel 61/29-4 van de wet, op zijn minst de volgende inlichtingen:
1° de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland van de betrokkene;
2° het elektronisch adres van zijn werkgever;
3° de vermelding dat de betrokkene reeds gedurende de afgelopen vijf jaar in de hoedanigheid van seizoenarbeider op het grondgebied heeft verbleven.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 3, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-4, § 6, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag, naast het bewijs van betaling van de retributie:
1° een kopie van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel dat of die aan de door artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode voorziene geldigheidsvoorwaarden voldoet;
2° het bewijs dat hij over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
3° het bewijs dat hij over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat hij over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een medisch getuigschrift, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 5°, van de wet;
6° een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 6°, van de wet, indien hij ouder is dan achttien jaar.
Art. 105/23. § 1. Wanneer de onderdaan van een derde land door de bevoegde gewestelijke overheid tot arbeid wordt toegelaten en in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet tot verblijf gemachtigd wordt, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 46.
Overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene dat hij tot verblijf en arbeid gemachtigd is, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben wanneer de behandelingstermijn verstrijkt.
§ 2. Overeenkomstig de artikelen 3 en 19 van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-9, § 1, tweede lid, van de wet, stemt de duur van de machtiging tot verblijf overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet, overschrijdt, de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt .
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47, naargelang het geval, dat overeenkomstig paragraaf 1 aan hem betekend werd, naar de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland, met het oog op de afgifte van het visum dat vereist is voor zijn binnenkomst.
Art. 105/24. § 1. De onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/23 vraagt de toekenning van een visum lang verblijf aan bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of plaats van oponthoud in het buitenland.
De post geeft onverwijld een visum lang verblijf met de vermelding « seizoenarbeider » aan hem af, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode, en van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47, naargelang het geval, dat aan hem betekend werd.
§ 2. Overeenkomstig artikel 12, vierde lid, van de wet, begeeft de onderdaan van een derde land aan wie overeenkomstig paragraaf 1 een visum lang verblijf werd afgegeven zich binnen acht werkdagen na zijn binnenkomst naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op zijn inschrijving in het vreemdelingenregister en de afgifte van zijn seizoenarbeidersvergunning.
In afwachting van de uitvoering van de controle van de verblijfplaats en de afgifte van de seizoenarbeidersvergunning geeft de burgemeester of zijn gemachtigde onmiddellijk een voorlopig verblijfsdocument overeenkomstig het model in bijlage 49, af aan de betrokkene.
Het document is vijfenveertig dagen geldig en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat de vergunning wordt afgegeven.
Art. 105/25. De beslissing tot weigering van verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Onderafdeling 2 - Verlenging van het kort verblijf Visum lang verblijf
Art. 105/26. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn tot een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider, voor een duur van niet meer dan negentig dagen, en die, overeenkomstig artikel 61/29, § 5, eerste en derde lid, van de wet, een aanvraag bedoeld in artikel 61/29-4 van de wet, indienen, met het oog op de verlenging van het verblijf nadat de maximale duur van het kort verblijf verstreken is.
Art. 105/27. § 1. Onverminderd de gewestelijke of communautaire wetgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers bevat de aanvraag op zijn minst het adres waar de betrokkene logeert.
§ 2. Overeenkomstig artikel 61/29-4, § 3, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-4, § 6, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag, naast het bewijs van betaling van de retributie:
1° een kopie van het paspoort van de betrokkene dat of de daarmee gelijkgestelde reistitel die aan de door artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode voorziene geldigheidsvoorwaarden voldoet;
2° het bewijs dat de betrokkene over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
3° het bewijs dat de betrokkene over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
4° het bewijs dat de betrokkene over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42;
5° een medisch getuigschrift, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 5° ;
6° een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document, zoals bedoeld in artikel 61/29-8, § 1, eerste lid, 6°, van de wet, indien hij ouder is dan achttien jaar;
7° een kopie van het document overeenkomstig de bijlage 3 dat in toepassing van artikel 105/15 aan de betrokkene werd afgegeven.
§ 3. Overeenkomstig artikel 17, § 3, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 en artikel 61/29-4, § 4, derde lid, van de wet, wordt de beslissing over de machtiging tot verblijf ten laatste dertig dagen na de kennisgeving van het feit dat de aanvraag volledig is door de Minister of zijn gemachtigde genomen.
Art. 105/28. § 1. Indien de onderdaan van een derde land door de bevoegde gewestelijke overheid gemachtigd wordt om te werken en in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet, gemachtigd wordt tot een verblijf, betekent de Minister of zijn gemachtigde hem deze beslissing door middel van het document dat overeenkomstig de bijlage 46 wordt opgesteld.
Overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene dat hij tot verblijf en arbeid gemachtigd is, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47, indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben binnen de opgelegde termijn.
§ 2. De duur van de machtiging tot verblijf stemt overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde stuurt een kopie van het document overeenkomstig de bijlage 46 of 47, dat overeenkomstig paragraaf 1 aan de betrokkene werd betekend, naar de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken, met het oog op de afgifte van een visum lang verblijf, overeenkomstig paragraaf 4.
§ 4. De onderdaan van een derde land bedoeld in paragraaf 1 begeeft zich naar de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, om de toekenning van een visum lang verblijf bedoeld in het tweede lid aan te vragen.
Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 geeft deze dienst onverwijld een visum lang verblijf met de vermelding « seizoenarbeider » af aan de betrokkene, na voorlegging van zijn paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a) van de Schengengrenscode en het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 dat aan hem betekend werd.
Art. 105/29. De beslissing tot weigering van verlenging wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Art. 105/30. Behalve indien de Minister of zijn gemachtigde een tegenovergestelde instructie geeft, verlengt de burgemeester van het gemeentebestuur van de plaats waar hij logeert of zijn gemachtigde, indien de toegestane duur van het verblijf van de betrokkene tijdens het onderzoek van de aanvraag vervalt, het document overeenkomstig bijlage 3 waarvan hij houder is, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van dit document en van het document dat bewijst dat zijn aanvraag ontvankelijk en volledig is en dat door de bevoegde gewestelijke overheid werd afgegeven.
De geldigheidsduur van het document overeenkomstig bijlage 3 wordt, vanaf het moment waarop het vervalt, met vijftien dagen verlengd en kan iedere keer met dezelfde duur verlengd worden, totdat een beslissing genomen wordt.
Onderafdeling 3. - Vernieuwing en einde van het verblijf
Art. 105/31. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op de onderdanen van derde landen die gemachtigd zijn om gedurende meer dan negentig dagen op het grondgebied te verblijven, in de hoedanigheid van seizoenarbeider.
Art. 105/32. § 1. Overeenkomstig artikel 61/29-5, § 2, van de wet, en onverminderd artikel 61/29-5, § 5, van de wet, worden de volgende documenten toegevoegd aan de aanvraag voor vernieuwing bedoeld in artikel 61/29-5 van de wet:
1° een kopie van het paspoort van de betrokkene van de daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode;
2° een kopie van de geldige seizoenarbeidersvergunning die of het visum lang verblijf dat het verblijf van de betrokkene dekt;
3° het bewijs dat de betrokkene over toereikende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 105/39;
4° het bewijs dat de betrokkene over een ziektekostenverzekering beschikt, overeenkomstig artikel 105/41;
5° het bewijs dat de betrokkene over voldoende huisvesting beschikt, overeenkomstig artikel 105/42.
Art. 105/33. § 1. Indien de onderdaan van een derde land, in toepassing van artikel 61/29-8, § 1, van de wet, door de bevoegde gewestelijke overheid gemachtigd wordt om verder te werken en verder op het grondgebied te verblijven wordt deze beslissing door de Minister of zijn gemachtigde, door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 46, aan hem betekend.
Indien de bevoegde gewestelijke overheid en de Minister of zijn gemachtigde geen enkele negatieve beslissing genomen hebben vooraleer de behandelingstermijn verstrijkt, informeert de Minister of zijn gemachtigde de betrokkene, overeenkomstig artikel 25, § 4, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018, dat hij gemachtigd is tot verblijf en arbeid, door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 47.
§ 2. De duur van de machtiging tot verblijf stemt overeen met de duur van de toelating tot arbeid.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de duur van de toelating tot arbeid de maximale duur bedoeld in artikel 61/29-2 van de wet overschrijdt, de duur van de machtiging tot verblijf tot deze maximale duur beperkt.
Art. 105/34. § 1. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/33 door een seizoenarbeidersvergunning gedekt wordt, stuurt de Minister of zijn gemachtigde een kopie van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 onverwijld naar het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats, met het oog op de verlenging van de vergunning, overeenkomstig paragraaf 2.
§ 2. De onderdaan van een derde land vraagt de verlenging van zijn vergunning aan bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats.
De burgemeester of zijn gemachtigde verlengt de vergunning onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van het document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 dat aan hem betekend werd.
Overeenkomstig artikel 61/29-7, § 4, van de wet, stemt de geldigheidsduur van de seizoenarbeidersvergunning overeen met de toegestane duur van het verblijf.
Art. 105/35. § 1. Indien het verblijf van de onderdaan van een derde land bedoeld in artikel 105/33 door een visum lang verblijf gedekt wordt, stuurt de Minister of zijn gemachtigde een kopie van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47 onverwijld naar de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken, met het oog op de verlenging van het visum, overeenkomstig paragraaf 2.
§ 2. De onderdaan van een derde land vraagt de verlenging van zijn visum aan bij de bevoegde dienst van de FOD Buitenlandse Zaken.
Deze dienst verlengt het visum onverwijld, op verzoek van de betrokkene, na voorlegging van zijn paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel, overeenkomstig artikel 6, § 1, a), van de Schengengrenscode en van het aan hem betekende document overeenkomstig het model in bijlage 46 of 47.
Art. 105/36. De beslissing tot weigering van vernieuwing wordt door middel van het document overeenkomstig het model in bijlage 48 aan de onderdaan van een derde land betekend.
Art. 105/37. De beslissing die een einde maakt aan het verblijf wordt door middel van een document overeenkomstig het model in bijlage 52 betekend.
Afdeling 4. - Bijzondere bewijsregels.
Onderafdeling 1 - Vereiste arbeidsvergunning, toereikende bestaansmiddelen en doel van het verblijf
Art. 105/38. § 1. Voor een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider dat niet meer dan negentig dagen duurt, wordt het bewijs van de arbeidsvergunning bedoeld in artikel 61/29, § 1, 3°, van de wet, geleverd door middel van het document dat de betrokken onderdaan van een derde land machtigt om tijdens de verblijfsperiode in kwestie als seizoenarbeider te werken en dat door de bevoegde gewestelijke overheid aan hem werd afgegeven, overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.
§ 2. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen en het kort verblijf, met inbegrip van de afgifte van de visa kort verblijf, vormt dit document het bewijs van het doel van het verblijf en van de toereikende bestaansmiddelen die vereist zijn voor het verblijf in kwestie.
Art. 105/39. § 1. Voor een verblijf in de hoedanigheid van seizoenarbeider van meer dan negentig dagen wordt het bewijs van de toereikende bestaansmiddelen die voor het verblijf in kwestie vereist zijn geleverd door de arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomsten die door de betrokkene met het oog op het verblijf in kwestie afgesloten werd of werden.
Overeenkomstig artikel 12, 1°, van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 moet deze arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomsten rechtstreeks afgesloten worden tussen de betrokkene en een of meerdere werkgevers die in België gevestigd zijn, voor een bepaalde duur.
§ 2. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen kunnen de arbeidsovereenkomst of de arbeidsovereenkomsten bedoeld in paragraaf 1 ook geëist worden door de overheden die belast zijn met de grenscontrole of door de Minister of zijn gemachtigde, als bewijs van het doel van het beoogde verblijf en van de vereiste bestaansmiddelen, indien er getwijfeld wordt aan de echtheid van het reisdocument of het visum dat door de betrokkene wordt voorgelegd.
Art. 105/40. § 1. Indien er getwijfeld wordt aan het feit dat de bestaansmiddelen toereikend zijn of aan het doel van het verblijf kan de overheid die deze voorwaarden moet controleren van de onderdaan van een derde land of de werkgever elk document of elke inlichting eisen dat of die het mogelijk maakt om de financiële bekwaamheid van de betrokkene of zijn echt voornemen om de beoogde seizoenarbeid uit te voeren, vast te stellen.
§ 2. In het geval de overheid bedoeld in paragraaf 1 vermoedens van economische uitbuiting in hoofde van de werkgever heeft, brengt deze overheid de bevoegde gewestelijke overheid daarvan op de hoogte.
§ 3. Indien de bestaansmiddelen ontoereikend blijken te zijn kan de overheid die belast is met hun beoordeling van de onderdaan van een derde land eisen dat die een attest van tenlasteneming, zoals voorzien in artikel 3bis van de wet, voorlegt.
De bepalingen van artikel 3bis van de wet, en van Titel Ibis, Hoofdstuk I/I, afdeling 1bis zijn van toepassing, onverminderd de paragrafen 3 en 4.
§ 4. De verbintenis tot tenlasteneming kan worden aangegaan door de werkgever of een van de werkgevers voor wie de arbeidsvergunning afgegeven werd en die in België gevestigd is. In dit geval wordt het bewijs dat de werkgever in België gevestigd is, voorgelegd, in plaats van de documenten bedoeld in artikel 17/3, § 1, 2°, en artikel 17/4, § 2, eerste lid, 2°.
§ 5. Indien de verbintenis tot tenlasteneming tijdens de controle aan de buitengrenzen of ter ondersteuning van een aanvraag voor een verlenging van het verblijf geëist wordt, wordt dit overeenkomstig artikel 17/2 en artikel 17/3, §§ 1 tot 3, vastgesteld.
Indien de verbintenis tot tenlasteneming aanvaard wordt, wordt de verbintenis als bewijs van de vereiste bestaansmiddelen voor het verblijf in kwestie beschouwd. Een kopie wordt aan de garant en aan de onderdaan van een derde land die ten laste wordt genomen overhandigd.
Onderafdeling 2. - Ziektekostenverzekering.
Art. 105/41. Het bewijs dat de onderdaan van een derde land over een ziektekostenverzekering die de risico's tijdens zijn verblijf als seizoenarbeider dekt, beschikt of zal beschikken wordt geleverd door middel van:
1° een door een verzekeringsorganisme opgesteld document dat aantoont dat de betrokkene tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken over een verzekering zoals die voorzien wordt door artikel 15 van de Visumcode;
2° een door de werkgever of een van de werkgevers van de betrokkene opgesteld document dat aantoont dat de betrokkene tijdens zijn verblijf over een ziektekostenkostenverzekering die het mogelijk maakt om de risico's in België te dekken beschikt of zal beschikken, krachtens de arbeidsovereenkomst die ze hebben afgesloten.
Onderafdeling 3. - Voldoende huisvesting
Art. 105/42. § 1. Het bewijs dat de onderdaan van een derde land tijdens zijn verblijf over voldoende huisvesting beschikt of zal beschikken wordt door middel van een van de volgende documenten geleverd:
1° een door de betrokkene onderschreven huur- of onderhuurcontract waaruit blijkt dat hij tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken over huisvesting die voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting;
2° een huisvestingsverklaring, door middel van een schriftelijk document dat gedateerd en ondertekend wordt door de werkgever of een natuurlijke persoon die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is tot een verblijf van onbepaalde duur in België en waarmee hij of zij zich ertoe verbindt om huisvesting die voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting ter beschikking te stellen aan de betrokkene, voor de duur van zijn verblijf;
3° elk document dat uitgaat van een daartoe gemachtigde gerechtelijke of administratieve overheid dat aantoont dat de huisvesting waarover de betrokkene tijdens zijn verblijf beschikt of zal beschikken, voldoet aan de vereisten inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid die voorzien worden door de gewestelijke wetgeving die van toepassing is inzake huisvesting.
De in het eerste lid bedoelde documenten moeten het precieze adres van de huisvesting vermelden.
§ 2. In geval van verandering van huisvesting brengt de onderdaan van een derde land de Dienst Vreemdelingenzaken daarvan schriftelijk op de hoogte. Ter staving van dit schriftelijk document voegt hij het bewijs van het feit dat de huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 1, toe.
Indien blijkt dat de onderdaan van een derde land van huisvesting veranderd is kan de Minister of zijn gemachtigde van de onderdaan van een derde land ook eisen dat hij het bewijs van het feit dat deze huisvesting voldoende is, overeenkomstig paragraaf 1, voorlegt.
§ 3. Met het oog op de toepassing van de regels met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen en het kort verblijf, met inbegrip van de afgifte van visa kort verblijf, vormen de documenten bedoeld in paragraaf 1 het bewijs van de huisvesting die vereist wordt voor de afgifte van een visum kort verblijf. Tijdens de controle van de voorwaarden van het verblijf van de betrokkene en zijn bestaansmiddelen wordt er rekening gehouden met deze documenten.
Art. 16. Bijlage 6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.
Art. 17. Bijlage 25quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
Art. 18. Bijlage 26quinquies van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 november 2018, wordt vervangen door bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.
Art. 19. Bijlage 43 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 4 gevoegd bij dit besluit.
Art. 20. Bijlage 43bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 5 gevoegd bij dit besluit.
Art. 21. Bijlage 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 6 gevoegd bij dit besluit.
Art. 22. Bijlage 47 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 7 gevoegd bij dit besluit.
Art. 23. Bijlage 49 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 8 gevoegd bij dit besluit.
Art. 24. Bijlage 52 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juni 2019, wordt vervangen door bijlage 9 gevoegd bij dit besluit.
Art. 25. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 26. De Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 maart 2020.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK

Bijlage 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien om als bijlage 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK

Bijlage 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 3 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 6 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 6 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 8 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 8 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK
Bijlage 9 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om als bijlage 9 van het koninklijk besluit van 23 maart 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te worden toegevoegd.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Asiel en Migratie,
M. DE BLOCK

begin  


  Nieuwsflash
 
Milieuaansprakelijkheid mbt het voorkomen en herstellen van milieuschade Lees meer
 
 
Versoepelingen boetesysteem Mestdecreet Lees meer
 
 
Stikstofdecreet en de omgevingsvergunningen Lees meer
 
 
Overstroming van 5 - 22 november 2023 erkend als ramp: indienen vanaf 19/4/2024Lees meer
 
 
Gefractioneerde bemesting in aardappelen Lees meer
 
 
‘Na 10 jaar eindelijk doorbraak voor toelating kunstmestvervangersLees meer
 
 
Steeds minder antibiotica verstrekt via gemedicineerde voeders Lees meer
 
 
Groen licht voor proefstalregeling en meer rechtszekerheid voor ammoniak reducerende techniekenLees meer
 
 
Tweede prognose van de landbouweconomische rekeningen van 2023 Lees meer
 
 
PFAS in het Vlaamse drinkwater Lees meer
 
 
Landbouwconjunctuur licht verbeterd ondanks natte weersomstandigheden Lees meer
 
 
Uiterste indieningsdatum en belangrijke data voor de verzamelaanvraag 2024 Lees meer
 
 
Brede weersverzekering 2024: aanvragen voor 30/4Lees meer
 
 
Infosessies stikstofdecreet Vlaamse overheid Lees meer
 
 
Na de natte winter: eerst de spade, dan de bewerking! Lees meer
 
 
Kunstmest uitsparen Lees meer
 
 
ILVO bouwt hoogtechnologische Feed Pilot Lees meer
 
 
Drones en AI in de strijd tegen aardappelziekteLees meer
 
 
Optimalisatie spuittechniek: tips voor duurzamer gebruik Lees meer
 
 
Plantgoedsubsidie? Dien je facturen vóór 30 april inLees meer