Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Volgend artikelVolgend Artikel

 20 dec 2017 10:03 

Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt:
Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 2. In artikel 5.1.1, 12°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt a) worden de woorden "inrichting of activiteit" vervangen door de woorden "ingedeelde inrichting of activiteit";
2° een punt d) wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"d) het splitsen van een ingedeelde inrichting of activiteit in meerdere ingedeelde inrichtingen of activiteiten voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan de definitie van een ingedeelde inrichting of activiteit, vermeld in punt 8°. ".
Art. 3. In artikel 5.6.5 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden tussen de woorden "het resultaat" en de woorden "het verval" de woorden "de schorsing of" ingevoegd;
2° in het tweede lid worden tussen de woorden "de nadere regels voor" en de woorden "het verval" de woorden "de schorsing of" ingevoegd.

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
Art. 4. Aan artikel 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 mei 2014, wordt een punt 72° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"72° omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie: de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan.".
Art. 5. In artikel 9bis, § 7, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 mei 2014, worden de woorden "een vergunning voor het wijzigen van de vegetatie" vervangen door de woorden "een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie".
Art. 6. In artikel 13 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "van het verkrijgen van een vergunning" vervangen door de woorden "van het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie";
2° in paragraaf 5 worden de woorden "van het verkrijgen van een vergunning" vervangen door de woorden "van het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie";
3° er wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 8. Het zonder voorafgaandelijke omgevingsvergunning of in strijd met deze omgevingsvergunning uitvoeren van vergunningsplichtige handelingen inzake wijziging van de vegetatie of van kleine landschapselementen of van de vegetatie ervan of van handelingen die verboden zijn op basis van of in uitvoering van artikel 13, § 3, is verboden.".
Art. 7. In artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2002, wordt tussen de zinsnede "de toestemming," en het woord "alsook" de zinsnede "vermeld in artikel 9 en artikel 13, §§ 1, 2 en 3," ingevoegd.

HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het decreet van 27 juni 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2003
Art. 8. In artikel 29, 1°, van het decreet van 27 juni 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2003 wordt de zinsnede "artikel 88, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening" vervangen door de woorden "artikel 2.6.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening".
Art. 9. Aan artikel 30 van hetzelfde decreet wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"7° de vergoedingen als gevolg van de aanduiding als watergevoelig openruimtegebied, zoals bedoeld in artikel 5.6.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.".

HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen
Art. 10. In artikel 2, 6°, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen worden de woorden "het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen" vervangen door de woorden "het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".

HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid
Art. 11. In artikel 7, § 3, 1°, van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid worden de woorden "ruimtelijke structuurplannen" vervangen door de woorden "ruimtelijke structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen".
Art. 12. In artikel 10, § 1, 3°, van hetzelfde decreet worden de woorden "het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen" vervangen door de woorden "het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 13. In artikel 17, § 1, 3°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 februari 2012, worden de woorden "provinciale en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen" vervangen door de woorden "provinciale en gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen of provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleidsplannen".

HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Art. 14. In artikel 1.1.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt punt 13° vervangen door wat volgt:
"13° stedenbouwkundig voorschrift: een reglementaire bepaling, opgenomen in:
a) een ruimtelijk uitvoeringsplan;
b) een plan van aanleg;
c) een stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;
d) het herkenbare onderdeel van een projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan;".
Art. 15. In artikel 1.1.3 van dezelfde codex worden de woorden "ruimtelijke structuurplannen" vervangen door de woorden "ruimtelijke structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen".
Art. 16. In titel I van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, worden in het opschrift van hoofdstuk II de woorden "ruimtelijk structuurplan Vlaanderen" vervangen door de woorden "ruimtelijk structuurplan Vlaanderen of Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 17. In hoofdstuk I van titel I van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt een artikel 1.1.4/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 1.1.4/1. § 1. Ruimtelijke impulsprojecten zijn ruimtelijke projecten die passen binnen de doelstellingen, vermeld in artikel 1.1.4, en die het ruimtelijk rendement op een kwalitatieve manier verhogen zodat het maatschappelijk gebruik toeneemt, zoals door een efficiënter of hernieuwd ruimtegebruik van reeds ingenomen ruimte of doordat het project daar impact op heeft.
Zij hebben expliciet aandacht voor functieverweving, hergebruik of tijdelijk ruimtegebruik. Ze geven een impuls aan nieuwe ruimtelijke realisaties in een projectgebied met een ruimtelijke kwaliteitsgarantie die ook een verbetering van landschappelijke kwaliteit inhoudt.
De Vlaamse Regering bepaalt de aard, de omvang en de organisatorische voorwaarden van ruimtelijke impulsprojecten.
§ 2. De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan publieke, publiek-private of private initiatiefnemers voor ruimtelijke impulsprojecten als vermeld in paragraaf 1.".
Art. 18. In artikel 1.2.1, 3°, van dezelfde codex worden de woorden "ruimtelijk structuurplan Vlaanderen" vervangen door de woorden "ruimtelijk structuurplan Vlaanderen of Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 19. In artikel 1.3.2, § 3, derde lid, van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 7° wordt het getal "drie" vervangen door het getal "vier";
2° in punt 8° wordt het getal "acht" vervangen door het getal "zeven" en de zinsnede ", onroerend erfgoed, en cultuur" door de woorden "en onroerend erfgoed".
Art. 20. In artikel 1.3.3 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 3/1. Twee of meer gemeenten kunnen, via een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening oprichten.
De bepalingen van de andere paragrafen van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening, uitgezonderd wat volgt.
De betrokken gemeenteraden beslissen elk afzonderlijk welke maatschappelijke geledingen moeten worden opgeroepen om een of meer vertegenwoordigers voor te dragen als lid van de intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Al die verschillende geledingen worden vertegenwoordigd in de intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.
Het vereiste aantal leden is afhankelijk van de som van de inwoneraantallen van de deelnemende gemeenten. Het maximumaantal kan alleen overschreden worden als dat vereist is om alle verschillende geledingen te laten vertegenwoordigen.
Het intergemeentelijk samenwerkingsverband doet de oproep van vertegenwoordigers en formuleert een gemotiveerd voorstel van samenstelling.
De benoeming van de voorzitter, de leden, de plaatsvervangers en de vaste secretaris is definitief zodra elk van de betrokken gemeenteraden eenzelfde voorstel van samenstelling goedgekeurd heeft.
Het huishoudelijk reglement is definitief zodra elk van de betrokken gemeenteraden dat reglement of de wijzigingen ervan goedgekeurd heeft.
Als een intergemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening is opgericht conform de bepalingen van dit artikel, oefent die intergemeentelijke commissie de taken uit die zijn toegewezen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening.";
2° in paragraaf 9 worden tussen het woord "gemeenteraad" en de woorden "stelt de gemeentelijke commissie" de woorden "of het intergemeentelijk samenwerkingsverband" ingevoegd;
3° paragraaf 11 wordt opgeheven.
Art. 21. Aan titel I van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt een hoofdstuk V toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk V. - Het register van ruimtelijke planners".
Art. 22. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt aan hoofdstuk V, ingevoegd bij artikel 21, een artikel 1.5.1 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 1.5.1. De Vlaamse Regering legt een register aan waarin vermeld wordt welke personen voor de toepassing van deze codex als ruimtelijk planner worden beschouwd. Alleen natuurlijke personen kunnen conform deze codex als ruimtelijke planner worden beschouwd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor opname in het register en de modaliteiten ervan.".
Art. 23. In titel II van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, wordt hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 2.1.1 tot en met 2.1.19, vervangen door wat volgt:
"Hoofdstuk I. - Ruimtelijke beleidsplannen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 2.1.1. § 1. Een ruimtelijk beleidsplan bestaat uit een strategische visie en een of meer beleidskaders die samen het kader aangeven voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Het ruimtelijk beleidsplan is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen in de ruimtelijke ordening. Het is realisatiegericht.
De strategische visie omvat een langetermijnvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Een beleidskader bevat operationele beleidskeuzes voor de middellange termijn en actieprogramma's voor een thema of voor een gebiedsdeel. Beleidskaders beschrijven onder meer hoe en met wie de gewenste ruimtelijke ontwikkeling wordt gerealiseerd. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud van een beleidskader.
Het ruimtelijk beleidsplan maakt deel uit van een cyclisch planningsproces. Dat betekent dat:
1° het door onderzoek onderbouwd wordt;
2° het opgemaakt of herzien wordt met inspraak van de bevolking en via overleg tussen onder meer bestuursniveaus, beleidsdomeinen of diensten en middenveldorganisaties;
3° de uitvoering ervan gemonitord wordt;
4° het in de eerste helft van elke regeer- of bestuursperiode geëvalueerd wordt;
5° het te allen tijde geheel of gedeeltelijk herzien kan worden.
De vaststelling van een strategische visie en een of meer beleidskaders kan worden gevolgd door de vaststelling van aanvullende beleidskaders die vervolgens integraal deel uitmaken van het ruimtelijk beleidsplan.
De strategische visie kan niet worden opgeheven, ze kan alleen geheel of gedeeltelijk worden herzien. Een beleidskader kan worden opgeheven, met inachtneming van de vereisten en de procedure die gelden voor de opmaak of herziening.
§ 2. Er worden ruimtelijke beleidsplannen opgemaakt op de volgende niveaus:
1° door het Vlaamse Gewest voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest: het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
2° door een provincie voor het grondgebied van de provincie: het provinciaal beleidsplan ruimte;
3° door een of meer gemeenten voor het grondgebied van de gemeente of de betrokken gemeenten: het gemeentelijk of intergemeentelijk beleidsplan ruimte.
Op gemeentelijk niveau kunnen zowel de strategische visie als de beleidskaders afzonderlijk, intergemeentelijk zijn. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt een intergemeentelijk beleidsplan ruimte, een intergemeentelijke strategische visie en een intergemeentelijk beleidskader gelijkgesteld met respectievelijk een gemeentelijk beleidsplan ruimte, een gemeentelijke strategische visie en een gemeentelijk beleidskader, telkens voor de beleidskeuzes die op het eigen gemeentelijk grondgebied betrekking hebben of de engagementen van de eigen gemeente ten aanzien van de andere gemeenten. De beslissingen van de respectieve gemeenteraden geven uitdrukkelijk aan op welk onderdeel of welke onderdelen van het intergemeentelijk beleidsplan de beslissing betrekking heeft.
§ 3. In elk ruimtelijk beleidsplan wordt aangegeven hoe het zich verhoudt tot de ruimtelijke beleidsplannen van de andere niveaus.
Bij het formuleren van keuzes, doelstellingen, eigen engagementen en verwachtingen ten aanzien van andere actoren die in het ruimtelijk beleidsplan worden opgenomen, wordt rekening gehouden met de bevoegdheidsbepalende regels uit het Gemeentedecreet, het Provinciedecreet, het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning en andere regelgeving die relevant is voor het thema in kwestie.
Art. 2.1.2. § 1. Geen van de onderdelen van een beleidsplan heeft verordenende kracht.
§ 2. Een beleidskader schikt zich naar de strategische visie van het niveau in kwestie.
§ 3. Bij het vaststellen of herzien van ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen, bij het nemen van een voorkeursbesluit of projectbesluit als vermeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, en bij het aanvragen van vergunningen voor eigen projecten mogen de Vlaamse Regering, de provincieraad, de deputatie, de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen en de instellingen die ressorteren onder elk van die organen, niet afwijken van de beleidskaders van het niveau in kwestie, behalve in geval van:
1° onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten;
2° dringende sociale, economische of budgettaire redenen.
Als er met toepassing van de redenen, vermeld in het eerste lid, wordt afgeweken van een beleidskader, wordt dat uitdrukkelijk gemotiveerd. Daarbij wordt aangetoond dat het plan, de verordening, het besluit of de vergunningsaanvraag het nastreven van de strategische visie van het niveau in kwestie niet hypothekeert.
Art. 2.1.3. Het ontwerp van ruimtelijk beleidsplan wordt opgemaakt onder de verantwoordelijkheid van een of meer ruimtelijke planners.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een ruimtelijk beleidsplan door verschillende personen in een samenwerkingsverband moet worden opgemaakt, waaronder minstens één ruimtelijke planner. Ze kan daarbij de vereiste deskundigheden specificeren.
Art. 2.1.4. Binnen de perken van de begroting kan de Vlaamse Regering subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten, coördineren en realiseren van een strategisch project ter uitvoering van de doelstellingen, geformuleerd in de strategische visie of in een beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Afdeling 2. - Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
Art. 2.1.5. § 1. De Vlaamse Regering beslist tot de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen omvatten minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van:
a) de strategische adviesraad;
b) de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
c) de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen;
d) de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij;
e) de Mobiliteitsraad van Vlaanderen;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° wat de strategische visie betreft:
a) een voorlopige vaststelling van de visie door de Vlaamse Regering;
b) een standpunt van het Vlaams Parlement over de voorlopig vastgestelde visie, vermeld in punt a);
c) een definitieve vaststelling van de visie door de Vlaamse Regering;
d) de bekrachtiging door het Vlaams Parlement van de definitief vastgestelde visie, vermeld in punt c);
5° wat de beleidskaders betreft:
a) een voorlopige vaststelling door de Vlaamse Regering;
b) een definitieve vaststelling door de Vlaamse Regering.
Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders kan de Vlaamse Regering onderdelen van provinciale of gemeentelijke beleidskaders omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De Vlaamse Regering wint hiervoor het advies in van de betrokken provincieraad of de gemeenteraad, al naargelang.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Art. 2.1.6. Bekrachtigde besluiten houdende definitieve vaststelling van een Vlaamse strategische visie of besluiten houdende definitieve vaststelling van een Vlaams beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van de strategische visie of het beleidskader naar elke gemeente, waar die documenten kunnen worden ingezien.
Het geldende Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is raadpleegbaar op de website van het departement. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Art. 2.1.7. De regels voor de opmaak en de vaststelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.
Afdeling 3. - Het provinciaal beleidsplan ruimte
Art. 2.1.8. § 1. De provincieraad besluit tot de opmaak van een provinciaal beleidsplan ruimte. De deputatie neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak van een provinciaal beleidsplan ruimte omvat minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° een voorlopige vaststelling en een definitieve vaststelling door de provincieraad.
Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders kan de provincieraad onderdelen van gemeentelijke beleidskaders omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De provincieraad wint hiervoor het advies in van de betrokken gemeenteraad.
De Vlaamse Regering kan, naar aanleiding van de definitieve vaststelling van het provinciaal beleidsplan ruimte, een voorbehoud maken bij bepaalde opties uit het plan. Dat voorbehoud is voldoende precies.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van een provinciaal beleidsplan ruimte, en voor de toepassing van het derde lid.
Art. 2.1.9. Besluiten houdende definitieve vaststelling van een provinciale strategische visie of een provinciaal beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De deputatie stuurt een afschrift van de strategische visie of het beleidskader naar elke gemeente, waar die documenten kunnen worden ingezien.
Het geldende provinciaal beleidsplan ruimte is raadpleegbaar op de website van de provincie. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het provinciaal beleidsplan ruimte.
Art. 2.1.10. De regels voor de opmaak en de vaststelling van het provinciaal beleidsplan ruimte zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.
Afdeling 4. - Het gemeentelijk beleidsplan ruimte
Art. 2.1.11. § 1. De gemeenteraad besluit tot de opmaak van een gemeentelijk beleidsplan ruimte. Het college van burgemeester en schepenen neemt de nodige maatregelen voor de opmaak en de vaststelling ervan.
§ 2. De opmaak van een gemeentelijk beleidsplan ruimte omvat minstens de volgende stappen:
1° de raadpleging in verschillende fasen van het opmaakproces van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening;
2° overleg tussen de verschillende bestuursniveaus in verschillende fasen van het opmaakproces;
3° de raadpleging van het publiek in verschillende fasen van het opmaakproces, met inbegrip van een openbaar onderzoek over een voorlopig vastgestelde visie en een voorlopig vastgesteld beleidskader;
4° een voorlopige vaststelling en een definitieve vaststelling door de gemeenteraad.
De Vlaamse Regering en de deputatie kunnen, naar aanleiding van de definitieve vaststelling van het gemeentelijk beleidsplan ruimte, een voorbehoud maken bij bepaalde opties uit het plan. Dat voorbehoud is voldoende precies.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak en de vaststelling van een gemeentelijk beleidsplan ruimte, en voor de toepassing van het tweede lid.
Art. 2.1.12. Besluiten houdende definitieve vaststelling van een gemeentelijke strategische visie of een gemeentelijk beleidskader worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Ze treden in werking veertien dagen na de bekendmaking ervan.
De strategische visie of het beleidskader kunnen worden ingezien op de gemeente.
Het geldende gemeentelijk beleidsplan ruimte is raadpleegbaar op de website van de gemeente. Op dezelfde website wordt documentatie bijgehouden over aspecten van het cyclische planningsproces, vermeld in artikel 2.1.1, § 1, vierde lid, wat betreft het gemeentelijk beleidsplan ruimte.
Art. 2.1.13. De regels voor de opmaak en de vaststelling van het gemeentelijk beleidsplan ruimte zijn van toepassing op de herziening ervan. De herziening kan gedeeltelijk zijn.".
Art. 24. In artikel 2.2.3 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, wordt het derde lid opgeheven.
Art. 25. In artikel 2.2.4, § 2, 5°, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "ruimtelijk structuurplan" vervangen door de woorden "ruimtelijk structuurplan of ruimtelijk beleidsplan".
Art. 26. In artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 6°, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen" vervangen door de woorden "ruimtelijk structuurplan of ruimtelijk beleidsplan of de ruimtelijke structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen".
Art. 27. In artikel 2.2.5, § 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan het eerste lid wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
", zonder dat deze voorschriften milieuvoorwaarden kunnen bepalen die rechtstreeks gelden voor individuele ingedeelde inrichtingen en activiteiten, zoals bedoeld in het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of in titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid";
2° in het vijfde lid wordt de zinsnede "en 13° " opgeheven.
Art. 28. In artikel 2.2.6, § 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De gebieden die conform artikel 5.6.8, § 1, worden aangeduid als `watergevoelig open ruimtegebied' worden voor de toepassing van deze codex beschouwd als te ressorteren onder de subcategorie van gebiedsaanduiding `gemengd openruimtegebied'".
Art. 29. In artikel 2.2.7, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen" vervangen door de woorden "Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 30. In artikel 2.2.9, derde lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "schriftelijk advies" vervangen door het woord "advies" en worden de woorden "schriftelijke opmerkingen" vervangen door het woord "opmerkingen".
Art. 31. In artikel 2.2.10, § 6, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, wordt de zinsnede ", met een maximum van dertig dagen" opgeheven.
Art. 32. Aan artikel 2.2.11, derde lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De Vlaamse Regering stuurt een afschrift van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.".
Art. 33. In artikel 2.2.12, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "het provinciaal ruimtelijk structuurplan" vervangen door de woorden "het provinciaal beleidsplan ruimte of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 34. In artikel 2.2.14 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt:
"Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement advies uit over de verenigbaarheid met:
1° het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen dan wel het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een ontwerp van beleidskader, als het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in werking is getreden;
2° de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.";
2° in het vierde lid worden de woorden "schriftelijk advies" vervangen door het woord "advies" en worden de woorden "schriftelijke opmerkingen" vervangen door het woord "opmerkingen".
Art. 35. In artikel 2.2.15, § 4, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt:
"Het departement bezorgt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de verenigbaarheid met:
1° het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen dan wel het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een ontwerp van beleidskader, als het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in werking is getreden;
2° de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.".
Art. 36. In artikel 2.2.16 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "de Vlaamse Regering" vervangen door de woorden "het departement";
2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1 of in paragraaf 4, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen of te vernietigen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. Een afschrift van de beslissing tot schorsing of vernietiging wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie.";
3° in paragraaf 3, inleidende zin, wordt het woord "geschorst" vervangen door de woorden "geschorst of vernietigd";
4° in paragraaf 3 wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een optie uit het provinciaal beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering voorbehoud heeft gemaakt conform artikel 2.1.8, § 2, derde lid;";
5° in paragraaf 3 worden een punt 1° /1 en 1° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
"1° /1 als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een beleidskader van het provinciaal beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.5, § 2, tweede lid;
1° /2 als het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;";
6° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het eerste lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 4.";
7° in paragraaf 4 worden de woorden "zestig dagen" telkens vervangen door de woorden "negentig dagen" en de woorden "de Vlaamse Regering" door de woorden "het departement".
Art. 37. In artikel 2.2.17 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het woord "geschorst" vervangen door de woorden "geschorst of vernietigd";
2° aan het derde lid wordt de volgende zin toegevoegd:
"De deputatie stuurt een afschrift van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.".
Art. 38. In artikel 2.2.18, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan" vervangen door de woorden "het gemeentelijk beleidsplan ruimte, het provinciaal beleidsplan ruimte of het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen".
Art. 39. In artikel 2.2.20 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt:
"Uiterlijk tijdens de plenaire vergadering brengt het departement advies uit over de verenigbaarheid met:
1° het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen dan wel het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een ontwerp van beleidskader, als het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in werking is getreden;
2° de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.";
2° in het vierde lid worden de woorden "schriftelijk advies" vervangen door het woord "advies" en worden de woorden "al dan niet schriftelijke opmerkingen" vervangen door het woord "opmerkingen".
Art. 40. In artikel 2.2.21, § 4, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde en vierde lid worden vervangen door wat volgt:
"De deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de verenigbaarheid met:
1° het provinciaal ruimtelijk structuurplan of, in voorkomend geval, een ontwerp van provinciaal ruimtelijk structuurplan, dan wel het provinciaal beleidsplan ruimte of een ontwerp van beleidskader, als het provinciaal beleidsplan ruimte in werking is getreden;
2° de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen of een of meer ontwerpen van provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan.
Als er geen advies is verleend binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.";
2° tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Het departement bezorgt de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening en het planteam binnen de termijn, vermeld in paragraaf 3, een advies over de verenigbaarheid met:
1° het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen dan wel het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een ontwerp van beleidskader, als het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen in werking is getreden;
2° de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of een of meer ontwerpen van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.".
Art. 41. In artikel 2.2.22 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, worden de woorden "de Vlaamse Regering" vervangen door de woorden "het departement".
Art. 42. In artikel 2.2.23 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"De Vlaamse Regering en de deputatie beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in artikel 2.2.22 of in paragraaf 3, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn een definitief vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.";
2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.";
3° in paragraaf 1 wordt het derde lid opgeheven;
4° in paragraaf 2, inleidende zin, wordt het woord "geschorst" vervangen door de woorden "geschorst of vernietigd";
5° in paragraaf 2 wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een optie uit het gemeentelijk beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering of de deputatie voorbehoud heeft gemaakt conform artikel 2.1.11, § 2, tweede lid;";
6° in paragraaf 2 worden een punt 1° /1 en 1° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
"1° /1 als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering geeft aan een beleidskader van het gemeentelijk beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.5, § 2, tweede lid, of dat de provincieraad niet meer geldig heeft verklaard conform artikel 2.1.8, § 2, tweede lid;
1° /2 als het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of het provinciaal beleidsplan ruimte;";
7° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het eerste lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 3.";
8° in paragraaf 3 worden de woorden "zestig dagen" telkens vervangen door de woorden "negentig dagen" en de woorden "de Vlaamse Regering" door de woorden "het departement".
Art. 43. In artikel 2.2.24 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt het woord "geschorst" vervangen door de woorden "geschorst of vernietigd".
Art. 44. In artikel 2.2.25 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Het college van burgemeester en schepenen stuurt een afschrift van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en van het vaststellingsbesluit naar het agentschap van het beleidsdomein Omgeving dat belast is met de uitvoering van het beleid inzake onroerend erfgoed, voor zover in het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een erfgoedlandschap afgebakend of gewijzigd wordt.".
Art. 45. In artikel 2.3.1 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid, inleidende zin, wordt tussen de woorden "bevatten de nodige" en het woord "voorschriften" het woord "stedenbouwkundige" ingevoegd;
2° in het eerste lid wordt punt 13° opgeheven;
3° in het tweede lid wordt de zinsnede "en aspecten waarvoor maatregelen vereist zijn met toepassing van artikel 2.2.5, § 2" opgeheven;
4° in het derde lid, 3°, worden de woorden "gebouwen en constructies" vervangen door de zinsnede "gebouwen, constructies of publiciteitsinrichtingen";
5° in het vierde lid worden de woorden "bevatten voorschriften die verband houden met de ruimtelijke ordening en" opgeheven.
Art. 46. In artikel 2.3.2 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010, 4 april 2014, 25 april 2014 en 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het vierde lid wordt de zin "Het departement geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen." vervangen door de zin "Het departement geeft advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in paragraaf 1/1, tweede lid.";
b) het zesde tot en met het elfde lid worden vervangen door wat volgt:
"De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening binnen tien dagen na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement.";
2° er worden een paragraaf 1/1 en een paragraaf 1/2 ingevoegd, die luiden als volgt:
" § 1/1. De Vlaamse Regering beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat op de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1, zesde lid, om de uitvoering van het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening te schorsen of te vernietigen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. Een afschrift van de beslissing tot schorsing of vernietiging wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie.
Het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening kan alleen worden geschorst of vernietigd:
1° als de provinciale stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een optie uit het provinciaal beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig artikel 2.1.8, § 2, derde lid;
2° als de provinciale stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een beleidskader van het provinciaal beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.5, § 2, tweede lid;
3° als de provinciale stedenbouwkundige verordening kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen;
4° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met een gewestelijke stedenbouwkundige verordening of, in voorkomend geval, een ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening;
5° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met artikel 2.3.1 of 4.2.5;
6° als de provinciale stedenbouwkundige verordening strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening;
7° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het tweede lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 1/2.
§ 1/2. In geval van schorsing beschikt de provincieraad over een termijn van negentig dagen die ingaat op de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan de deputatie, om de provinciale stedenbouwkundige verordening opnieuw definitief vast te stellen. Bij de definitieve vaststelling van de verordening kunnen ten opzichte van de geschorste verordening alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het nieuwe besluit van de provincieraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan het departement.
Als de provincieraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening neemt, vervallen het geschorste provincieraadsbesluit en de provinciale stedenbouwkundige verordening.
Als het besluit van de provincieraad tot definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de provincieraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van de provinciale stedenbouwkundige verordening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.";
3° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) het zesde lid wordt vervangen door wat volgt:
"Het college van burgemeester en schepenen legt het ontwerp van stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan het departement, de deputatie en aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. Het departement en de deputatie geven advies over de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in paragraaf 2/1, derde lid.";
b) het achtste tot en met het dertiende lid worden vervangen door wat volgt:
"De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening binnen tien dagen na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie en het departement.".
4° er worden een paragraaf 2/1 en een paragraaf 2/2 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 2/1. De deputatie en de Vlaamse Regering beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 2, achtste lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn een definitief vastgestelde gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.
Het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kan alleen worden geschorst:
1° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een optie uit het gemeentelijk beleidsplan ruimte waarbij de Vlaamse Regering of de deputatie voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig artikel 2.1.11, § 2, tweede lid;
2° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening uitvoering geeft aan een beleidskader van het gemeentelijk beleidsplan ruimte dat de Vlaamse Regering niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.5, § 2, tweede lid, of dat de provincieraad niet meer geldig heeft verklaard overeenkomstig artikel 2.1.8, § 2, tweede lid;
3° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kennelijk onverenigbaar is met een beleidskader of, in voorkomend geval, een ontwerp van beleidskader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of het provinciaal beleidsplan ruimte;
4° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met een gewestelijke of provinciale stedenbouwkundige verordening of, in voorkomend geval, een ontwerp van gewestelijke of provinciale stedenbouwkundige verordening;
5° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met artikel 2.3.1 of 4.2.5;
6° als de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening;
7° wegens de niet-naleving van een substantiële vormvereiste.
De Vlaamse Regering gaat alleen over tot vernietiging als ze van oordeel is dat de onverenigbaarheid, de strijdigheid of de niet-naleving, vermeld in het derde lid, niet kan worden hersteld, weggewerkt of opgelost door het volgen van de procedure, vermeld in paragraaf 2/2.
§ 2/2. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen, om de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening opnieuw definitief vast te stellen. Bij de definitieve vaststelling van de verordening kunnen ten opzichte van de geschorste verordening alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het nieuwe besluit van de gemeenteraad onmiddellijk na de definitieve vaststelling met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie en het departement.
Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening neemt, vervallen het geschorste gemeenteraadsbesluit en het ontwerp van gemeentelijke stedenbouwkundige verordening.
Als het besluit van de gemeenteraad tot definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de gemeenteraadsbeslissing houdende definitieve vaststelling van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.".
Art. 47. In artikel 2.4.10, § 1, eerste lid, van dezelfde codex worden de woorden "de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of" opgeheven.
Art. 48. In artikel 2.6.1, § 3, eerste lid, van dezelfde codex wordt punt 4° vervangen door wat volgt:
"4° in gebieden die ressorteren onder de gebiedsbestemming `woongebied', vermeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, of die ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding `wonen', vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 1°, komt enkel de eerste 50 meter vanaf de rooilijn in aanmerking voor planschade.".
Art. 49. In artikel 2.6.6 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, geldt proportioneel voor de oppervlakte waarop de onteigening of de overdracht in der minne ten algemenen nutte betrekking heeft.";
2° in het bestaande tweede lid, dat het derde lid wordt, worden tussen de woorden "betaalde bedragen" en het woord "terugbetaald" de woorden "naar rato van de toegekende vrijstelling" ingevoegd.
Art. 50. In artikel 2.6.10, § 2, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"De vermoede meerwaarde van een perceel wordt berekend conform de volgende tabel:

aard van de bestemmingswijziging bedrag van de vermoede meerwaarde per mØ
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 1° 117,64 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 2° 116,65 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 3° 113,24 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 4° 116,07 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 5° 63,08 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 6° 84,80 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 7° 83,81 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 8° 80,40 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 9° 83,23 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 10° 2,83 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 11° 4,40 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 12° 3,41 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 13° 0,99 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 14° 5,49 euro
wijziging als vermeld in artikel 2.6.4, 15° 4,50 euro

".
Art. 51. In artikel 2.6.17, § 3, eerste lid, 1°, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 5 juli 2013, 4 april 2014 en 1 juli 2016, wordt de zinsnede "artikel 2.6.6, tweede lid" vervangen door de zinsnede "artikel 2.6.6, derde lid".
Art. 52. In artikel 4.1.1 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1°, e), wordt de zinsnede "artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 2° " vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 3° ";
2° in punt 3° wordt de zinsnede ", een publiciteitsinrichting of uithangbord" opgeheven;
3° aan punt 12° wordt de volgende zin toegevoegd:
"Het aanbrengen van gevelisolatie aan de buitenzijde van een woning tot een maximum van 26 centimeter wordt beschouwd als aanpassingswerken binnen het bestaande bouwvolume.";
4° in punt 14° wordt tussen de woorden "twee of meer" en het woord "kavels" het woord "onbebouwde" ingevoegd;
5° in punt 18°, d), worden punt 1) en 2) vervangen door wat volgt:
"1) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon 65 jaar of ouder is;
2) hetzij ten hoogste twee personen, waarvan ten minste één persoon die hulpbehoevend is. Een hulpbehoevende persoon is een persoon met een handicap, een persoon die in aanmerking komt voor een zorgverzekeringstegemoetkoming, een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden of een basisondersteuningsbudget als vermeld in artikel 4, eerste lid, van het decreet van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming, of een persoon die een behoefte heeft aan ondersteuning om zich in zijn thuismilieu te kunnen handhaven. De kinderen ten laste van de hulpbehoevende persoon worden niet meegerekend bij het bepalen van het maximum van twee personen;".
Art. 53. Aan artikel 4.2.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 5 februari 2016, wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"9° een publiciteitsinrichting plaatsen of aanbrengen.".
Art. 54. In artikel 4.2.2 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 wordt het woord "melding" telkens vervangen door het woord "meldingsakte";
2° een paragraaf 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 3. Regulariserende meldingen kunnen worden verricht onverminderd de strafbaarstelling van inbreuken op de meldingsplicht.".
Art. 55. In artikel 4.2.4, § 1, van dezelfde codex wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"De verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van zorgwonen is meldingsplichtig op voorwaarde dat de ondergeschikte wooneenheid verwezenlijkt wordt binnen het bestaande bouwvolume van de woning.".
Art. 56. In titel IV, hoofdstuk II, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° sectie 4, die bestaat uit artikel 4.2.7 tot en met 4.2.13, wordt vervangen door wat volgt:
"Sectie 4. - As-built
Art. 4.2.7. De uitvoering van vergunde stedenbouwkundige handelingen betreffende een constructie mag worden gecombineerd met de uitvoering van de volgende stedenbouwkundige handelingen:
1° handelingen die niet zijn onderworpen aan de vergunningsplicht, opgenomen in artikel 4.2.1;
2° handelingen die zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht in toepassing van artikel 4.2.3;
3° handelingen die zijn onderworpen aan de meldingsplicht in toepassing van artikel 4.2.2, voor zover deze handelingen beperkt blijven tot handelingen binnen in gebouwen.
Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover de handelingen, opgesomd in het eerste lid, niet uitdrukkelijk verboden of beperkt zijn in de vergunning.
In afwijking van het eerste lid kunnen handelingen die het voorwerp uitmaken van provinciale of gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, opgemaakt met toepassing van artikel 4.2.5 of 4.2.6, niet gecombineerd worden met de uitvoering van vergunde stedenbouwkundige handelingen betreffende een constructie.
De handelingen, vermeld in het eerste lid, worden niet beschouwd als strijdig met de verleende stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen.
Art. 4.2.8. De uitvoering van stedenbouwkundige handelingen wordt beschouwd als beantwoordend aan de verleende vergunning als er geen grotere afwijkingen in maatvoering zijn dan deze die inherent verbonden zijn aan het bouwproces. Deze technische tolerantiemarge wordt het metsershaar genoemd. De toepassing van het metsershaar kan geen afbreuk doen aan burgerlijke rechten.
Art. 4.2.9. Als voor de handelingen de medewerking van een architect is vereist, kan de architect, belast met het toezicht op de uitvoering van de vergunde stedenbouwkundige handelingen, op verzoek van de opdrachtgever, een as-builtattest opstellen waarin hij:
1° in voorkomend geval beschrijft op welke wijze gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden, vermeld in artikel 4.2.7;
2° verklaart dat de bepalingen rond het metsershaar, vermeld in artikel 4.2.8, zijn nageleefd.
De architect bezorgt een afschrift van het as-builtattest aan het college van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan een model van as-builtattest vaststellen.";
2° artikel 4.2.10 tot en met 4.2.13 worden opgeheven.
Art. 57. In artikel 4.2.17 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 25 april 2014, wordt het tweede lid vervangen door de volgende twee leden:
"Een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden geldt tevens als omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie, vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wat betreft alle handelingen die zijn opgenomen in de vergunning en die de verkaveling bouwrijp maken.
Het eerste en het tweede lid gelden als de vergunningsaanvraag voor het verkavelen van gronden voldoet aan de vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid die gelden voor de aanvraag voor stedenbouwkundige handelingen of voor het wijzigen van de vegetatie.".
Art. 58. In artikel 4.3.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010, 4 april 2014 en 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° als het aangevraagde onverenigbaar is met:
a) stedenbouwkundige voorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken;
b) verkavelingsvoorschriften inzake wegenis en openbaar groen;
c) andere verkavelingsvoorschriften dan deze die vermeld zijn onder b), voor zover de verkaveling niet ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de vergunningsaanvraag, en voor zover van die verkavelingsvoorschriften niet op geldige wijze is afgeweken;
d) een goede ruimtelijke ordening;";
2° aan paragraaf 1 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De termijn van vijftien jaar, vermeld in het eerste lid, 1°, b) en c), wordt berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg. Als de vergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, wordt de termijn gerekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.";
3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
"2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook de volgende aspecten in rekening brengen:
a) beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in punt 1° ;
b) de bijdrage van het aangevraagde aan de verhoging van het ruimtelijk rendement voor zover:
1) de rendementsverhoging gebeurt met respect voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving;
2) de rendementsverhoging in de betrokken omgeving verantwoord is.".
Art. 59. In artikel 4.3.5, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede "dagrecreatie, handel, horeca, kantoorfunctie, diensten, industrie, ambacht" vervangen door de zinsnede "dagrecreatie, met inbegrip van sport, detailhandel, dancing, restaurant en café, kantoorfunctie, dienstverlening, vrije beroepen, industrie, bedrijvigheid".
Art. 60. Aan artikel 4.3.6 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Een vergunning wordt geweigerd als de aanvraag betrekking heeft op het oprichten van een tweede of een bijkomende, vrijstaande bedrijfswoning bij eenzelfde bedrijf.".
Art. 61. In artikel 4.3.8 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Een stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen kan niet worden verleend voor het bouwen, verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een constructie op een stuk grond dat door een rooilijn of een achteruitbouwstrook is getroffen, behoudens onder de voorwaarden die worden bepaald bij of krachtens het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen.";
2° in de inleidende zin van paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "het bouwen van een constructie" vervangen door de zinsnede "handelingen, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, ";
3° in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Als de onteigening alsnog plaatsvindt vóór het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bij het bepalen van de vergoeding volledig rekening gehouden met de eventuele waardevermeerdering die voortvloeit uit de vergunde, gemelde of vrijgestelde handelingen.";
4° aan paragraaf 2 worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"De Vlaamse Regering bepaalt of en in welke mate bij onteigening na het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, 2°, bij het bepalen van de vergoeding rekening wordt gehouden met de waardevermeerdering die voortvloeit uit vergunde, gemelde of vrijgestelde handelingen.
Er wordt rekening gehouden met de eventuele waardevermeerdering die voortvloeit uit de volgende handelingen aan bestaande, hoofdzakelijk vergunde constructies:
1° onderhoudswerken;
2° vergunde stabiliteitswerken;
3° van vergunning vrijgestelde handelingen binnen het bestaande bouwvolume;
4° vergunde verbouwingen binnen het bestaande bouwvolume;
5° vergunde herstelwerken na vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak;
6° handelingen als vermeld in artikel 4.4.19, § 1.".
Art. 62. In artikel 4.4.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010, 11 mei 2012, 25 april 2014 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. De volgende handelingen worden niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften, tenzij die voorschriften deze handelingen uitdrukkelijk verbieden:
1° de plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak;
2° de creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18° ;
3° het aanbrengen van gevelisolatie aan de buitenzijde van een woning met een dikte van ten hoogste 26 centimeter.";
2° in paragraaf 3, eerste lid, inleidende zin, worden de woorden "provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen" vervangen door de woorden "provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer dan vijftien jaar oude verkavelingen";
3° in paragraaf 3, tweede lid, inleidende zin, wordt het woord "verkavelingen" vervangen door de woorden "minder dan vijftien jaar oude verkavelingen";
4° in paragraaf 3, derde lid, wordt het woord "verkavelingsvergunningen" vervangen door het woord "verkavelingen" en wordt de zinsnede ", tenzij deze voorschriften deze handelingen uitdrukkelijk en specifiek beperken of verbieden" toegevoegd;
5° aan paragraaf 3 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De termijn van vijftien jaar, vermeld in het eerste lid en tweede lid, wordt berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg. Als de vergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, wordt de termijn gerekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de fase in kwestie.".
Art. 63. In artikel 4.4.6 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "of landschap" vervangen door de woorden "cultuurhistorisch landschap of archeologische site";
2° in het eerste lid wordt het woord "gunstig" opgeheven;
3° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
"Hetzelfde geldt voor handelingen aan of in de omgeving van een beschermd monument of binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht, cultuurhistorisch landschap of archeologische site die aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° ze betreffen ontsluitingen, parkings, verhardingen, reliëfwijzigingen, ondergrondse constructies, technische constructies of onthaalinfrastructuur met een maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter;
2° ze bevorderen het functioneren van de aanwezige of te vergunnen activiteiten binnen de beschermde goederen, vermeld in het eerste lid, of ze zorgen voor de valorisatie ervan.".
Art. 64. In artikel 4.4.7, § 1, inleidende zin, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, worden de woorden "de Vlaamse Regering of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar" vervangen door de woorden "het vergunningverlenende bestuursorgaan".
Art. 65. Artikel 4.4.8/1 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 april 2014, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 4.4.8/1. Ambachtelijke bedrijven of kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden toegelaten in gebieden die niet groter zijn dan drie hectare en die op de gewestplannen als een van de volgende gebieden zijn aangewezen:
1° gebied voor milieubelastende industrieën of voor vervuilende industrieën;
2° regionaal bedrijventerrein, regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter of regionaal bedrijventerrein, ingericht door de overheid.
Als de in het eerste lid vermelde gebieden groter zijn dan drie hectare en niet groter zijn dan tien hectare, kan de afwijkingsregeling, vermeld in het eerste lid, worden toegepast op voorwaarde dat op minstens de helft van het gebied in kwestie al bedrijven gevestigd zijn.
Niet-milieubelastende regionale bedrijven kunnen worden toegelaten in gebieden die groter zijn dan tien hectare en die op de gewestplannen zijn aangewezen als lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het bedrijf is geen inrichting of activiteit met een GPBV-installatie;
2° het bedrijf ligt op minstens dertig meter van woongebied in de ruime zin.".
Art. 66. In titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een onderafdeling 7/2 ingevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 7/2. - Stallen voor weidedieren".
Art. 67. In dezelfde codex wordt in onderafdeling 7/2, ingevoegd bij artikel 66, een artikel 4.4.8/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.4.8/2. § 1. In gebieden met een gebiedsaanduiding die tot de categorie `landbouw' behoren, kan, voor zover er geen bestaande stallingsmogelijkheden zijn, een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen worden afgegeven voor het oprichten van één stal voor weidedieren die geen betrekking heeft op een effectief beroepslandbouwbedrijf, als voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
1° de stal wordt volledig opgericht binnen een straal van vijftig meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning;
2° de stal heeft een maximale kroonlijsthoogte van 3,5 meter;
3° de stal heeft een maximale vloeroppervlakte van 120 vierkante meter per hectare graasland, met een absoluut maximum van 200 vierkante meter.
Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen wordt rekening gehouden met de landschappelijke inpasbaarheid in het gebied.
Gebieden met bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg die overeenkomstig artikel 7.4.13 werden geconcordeerd naar de categorie met de gebiedsaanduiding `landbouw' worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gebieden met een gebiedsaanduiding die behoren tot de categorie `landbouw'.
De mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt niet in de volgende gebieden:
1° ruimtelijk kwetsbaar gebied;
2° gebieden aangewezen op de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen als:
a) bouwvrij agrarisch gebied;
b) agrarisch gebied met overdruk natuurverweving.
§ 2. De omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor het oprichten van een stal voor weidedieren, verleend met toepassing van paragraaf 1, vervalt van rechtswege naast de gevallen, vermeld in artikel 99 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, als gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren geen weidedieren worden gehouden op het perceel of de percelen waarop de vergunning betrekking heeft.
Na het verval van de vergunning, vermeld in het eerste lid, moet de stal voor weidedieren binnen zes maanden worden afgebroken.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel, onder meer inzake de berekening en de vaststelling van de termijn van vijf opeenvolgende jaren opgenomen in paragraaf twee, eerste lid.".
Art. 68. In titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een onderafdeling 7/3 ingevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 7/3. - Handelingen in ontginningsgebieden".
Art. 69. In dezelfde codex wordt in onderafdeling 7/3, ingevoegd bij artikel 68, een artikel 4.4.8/3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.4.8/3. In de op de gewestplannen aangewezen ontginningsgebieden en de gebieden die vallen onder de subcategorie van gebiedsaanduiding `gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen' zijn naast de ontginning van primaire grondstoffen ook volgende handelingen toegelaten, met inbegrip van de daartoe benodigde wegneembare constructies, voor zover de eventuele nabestemming van het gebied niet in het gedrang gebracht wordt:
1° de mechanische bewerking van de ontgonnen delfstoffen;
2° de verrijking van de ontgonnen delfstoffen door menging met afbraakstoffen in het kader van een duurzame materialenkringloop in de zin van artikel 3, 22°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.".
Art. 70. Aan titel IV, hoofdstuk IV, afdeling 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juli 2010 en 11 mei 2012, wordt een onderafdeling 9 toegevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 9. - Handelingen sorterend onder voorschriften van een bijzonder plan van aanleg dat ouder is dan vijftien jaar".
Art. 71. In dezelfde codex wordt in onderafdeling 9, toegevoegd bij artikel 70, een artikel 4.4.9/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.4.9/1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de aanvraag.
Afwijkingen kunnen niet toegestaan worden voor wat betreft wegenis, openbaar groen en erfgoedwaarden.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan slechts worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften van bijzondere plannen van aanleg die een aanvulling vormen op:
1° de volgende gebiedsaanduidingen, vermeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen:
a) woongebieden, met uitzondering van woonparken;
b) industriegebieden in de ruime zin;
c) dienstverleningsgebieden;
d) gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen;
2° de volgende aanvullende voorschriften van het gewestplan:
a) gebieden voor service-residentie;
b) kantoor- en dienstenzones;
c) gebieden voor handelsbeursactiviteiten en grootschalige activiteiten;
d) lokale en regionale bedrijventerreinen;
e) luchthavengebonden bedrijventerreinen;
f) gebieden voor luchthavengerelateerde kantoren en diensten;
g) businessparken;
h) teleport;
i) gebieden voor hoofdkwartierfunctie;
j) gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven;
k) zones voor kleinhandel en kleine en middelgrote ondernemingen;
l) kleinhandelszones;
m) zones van handelsvestigingen;
n) gebieden voor zeehaven- en watergebonden bedrijven;
o) zeehavengebieden;
p) gebieden voor watergebonden bedrijven;
q) transportzones;
r) regionale gemengde zones voor diensten en handel;
s) research-, universiteits- en wetenschapsparken;
t) bedrijfsgebied met stedelijk karakter;
u) gemengde woon- en industriegebieden;
v) gemengde gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied;
w) stedelijke ontwikkelingsgebieden;
x) gebieden voor duurzame stedelijke ontwikkeling;
y) gebieden voor kernontwikkeling.
De afwijkingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, kan niet worden toegepast voor bijzondere plannen van aanleg die voorzien in stedenbouwkundige voorschriften voor agrarisch gebied, ruimtelijk kwetsbaar gebied of recreatiegebied in afwijking van het gewestplan of voor gebieden die in uitvoering van artikel 5.6.8 van deze codex aangeduid zijn als watergevoelig openruimtegebied.
Elke aanvraag tot afwijking overeenkomstig het eerste lid, wordt onderworpen aan een openbaar onderzoek.".
Art. 72. Aan artikel 4.4.12 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is wel toegelaten.".
Art. 73. Aan artikel 4.4.13, § 1, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is wel toegelaten.".
Art. 74. Aan artikel 4.4.14, § 1, eerste lid, 1°, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is wel toegelaten.".
Art. 75. Aan artikel 4.4.15, eerste lid, van dezelfde codex wordt de volgende zin toegevoegd:
"De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is wel toegelaten.".
Art. 76. Aan artikel 4.4.21, 4°, van dezelfde codex wordt de volgende zin toegevoegd:
"De creatie van een zorgwoning in de zin van artikel 4.1.1, 18°, is wel toegelaten.".
Art. 77. In artikel 4.4.24 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Dit artikel kan ook toegepast worden op een tuincentrum waarvan de functie niet vergund of vergund geacht is, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° het tuincentrum ligt in agrarisch gebied in de ruime zin;
2° de constructies die noodzakelijk zijn voor een normale bedrijfsvoering zijn vergund of vergund geacht;
3° de wijziging van de hoofdfunctie land- en tuinbouw in detailhandel heeft uiterlijk op 1 mei 2000 plaatsgevonden;
4° minstens vijftig procent van het terrein bestaat uit serres of gronden die actief gebruikt worden voor het kweken of conditioneren van bloemen, planten of bomen en de serres of gronden sluiten aan bij de grond waarop het tuincentrum gevestigd is. Onder conditioneren wordt verstaan: het in de ruime zin klaarmaken van bloemen, planten en bomen voor de verkoop ervan;
5° minstens vijftig procent van de nettohandelsoppervlakte bestaat uit de verkoop van planten, bloemen of bomen, en maximaal vijftig procent van de nettohandelsoppervlakte bestaat uit de verkoop van aanverwante producten.";
2° aan het bestaande vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"3° het bedrijf is een tuincentrum.".
Art. 78. In artikel 4.4.25, § 6, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, worden de woorden "een ruimtelijk structuurplan" vervangen door de woorden "een ruimtelijk structuurplan of een ruimtelijk beleidsplan".
Art. 79. Aan artikel 4.4.29 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 2011, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse Regering kan de begrippen, vermeld in artikel 4.4.24, tweede lid, verfijnen en kan verdere voorwaarden verbinden aan de afgifte van een planologisch attest aan een tuincentrum.".
Art. 80. In artikel 4.8.2 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, wordt punt 2° opgeheven.
Art. 81. In artikel 4.8.11 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin van paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "validerings- of" opgeheven;
2° in paragraaf 1, eerste lid, 1°, wordt de zinsnede "de aanvrager van het as-builtattest, respectievelijk" opgeheven;
3° in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 3°, wordt de zinsnede "validerings- of" opgeheven;
4° in de inleidende zin van paragraaf 2 wordt de zinsnede "validerings- of" opgeheven;
5° in paragraaf 2 wordt punt 1° opgeheven.
Art. 82. Aan artikel 5.1.1, § 1, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden een punt 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt:
"6° de aanduiding van de gronden die conform artikel 5.6.8, § 1, van deze codex beschouwd worden als `watergevoelig openruimtegebied';
7° de aanduiding van de gronden waarvoor de reservatiestrook is opgeheven conform artikel 7.4.2/3 van deze codex.".
Art. 83. In artikel 5.1.2, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 7° wordt het woord "gevalideerde" opgeheven;
2° een punt 13° tot en met 15° worden toegevoegd, die luiden als volgt:
"13° elk projectbesluit als daarin uitspraak wordt gedaan over vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen of het verkavelen van gronden;
14° elke administratieve beslissing en rechterlijke uitspraak met betrekking tot de projectbesluiten, vermeld in punt 13°, en de identiteit van de personen die beroep aantekenen;
15° het verval van de projectbesluiten, vermeld in punt 13°. ".
Art. 84. In artikel 5.1.6, derde lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, wordt de zinsnede "vermeld in artikel 1.4.3 en 1.4.4," vervangen door de zinsnede "vermeld in de artikelen 1.4.3 en 1.4.9 van deze codex en de artikelen 9/1 en 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning".
Art. 85. Aan artikel 5.2.1, § 1, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 6° wordt opgeheven;
2° een punt 8° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.".
Art. 86. In artikel 5.2.3, § 2, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, wordt tussen de zinsnede "op zijn verzoek," en de woorden "voor een instrumenterende ambtenaar" de zinsnede "en in zoverre de bijstelling van de omgevingsvergunning een wijziging van de perceelsconfiguratie, opgelegde lasten of de zakelijke rechten tot gevolg heeft," ingevoegd.
Art. 87. Aan artikel 5.2.5, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de zinsnede "en of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd," wordt opgeheven;
2° de volgende zin wordt toegevoegd:
"In voorkomend geval wordt ook vermeld of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.".
Art. 88. In artikel 5.2.6, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 6° wordt opgeheven;
2° een punt 7° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"7° of het onroerend goed het voorwerp uitmaakt van een aanduiding als watergevoelig openruimtegebied conform artikel 5.6.8, § 1.".
Art. 89. In artikel 5.6.2, § 2, eerste lid, van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° wordt de zinsnede "van de in § 1, 2°, vermelde belasting:" opgeheven;
2° in punt 2° wordt de zinsnede "van de in § 1 vermelde belastingen:" opgeheven.
Art. 90. In titel V, hoofdstuk VI, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2016, wordt een afdeling 3 ingevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen over het aanduiden van gebieden als watergevoelig openruimtegebied met het oog op de bescherming van de belangen van het watersysteem".
Art. 91. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt in afdeling 3, ingevoegd bij artikel 90, een artikel 5.6.8 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.6.8. § 1. De Vlaamse Regering kan gebieden waar een conflict bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem, aanduiden als watergevoelig openruimtegebied.
Bij de aanduiding, vermeld in het eerste lid, houdt de Vlaamse Regering rekening met:
1° de juridische toestand van het gebied, onder meer de bestemmingsvoorschriften volgens de geldende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen of niet-vervallen verkavelingen;
2° het waterbergend vermogen van het gebied en de overstromingsgevoeligheid, onder meer op basis van de watertoetskaart en de overstromingsgevaarkaarten;
3° de feitelijke toestand van het gebied, onder meer wat betreft bebouwing;
4° in voorkomend geval, de acties of maatregelen die gepland zijn voor het gebied of die impact hebben op het gebied in de stroomgebiedbeheerplannen, wateruitvoeringsprogramma's, tussentijdse afbakeningen van de Vlaamse Regering en andere waterbeheerplannen;
5° de bezwaren en opmerkingen die geformuleerd zijn tijdens het openbaar onderzoek;
6° de tijdig verleende en ontvangen adviezen;
7° de eerder genomen beslissingen van de Vlaamse Regering over gebieden waar een conflict bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor het aanduiden van de gebieden, vermeld in het eerste lid. De aanduiding gebeurt cartografisch.
§ 2. De Vlaamse Regering onderwerpt de voorgenomen aanduiding aan een openbaar onderzoek dat zestig dagen duurt, en wint advies in bij de bevoegde waterbeheerders, bij de deputatie, bij de gemeenteraden en de gemeentelijke commissies voor ruimtelijke ordening van de gemeenten waar de voor aanduiding gebieden in kwestie liggen.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor dat openbaar onderzoek en die consultatie.
De aanduiding van de watergevoelige openruimtegebieden wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ze heeft uitwerking veertien dagen na de publicatie.
§ 3. Binnen de aangeduide watergevoelige openruimtegebieden zijn waterbeheer, natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg, landbouw en recreatie nevengeschikte functies.
Voor zover de ruimtelijk-ecologische draagkracht en de waterbeheersfunctie van het gebied niet worden overschreden, zijn alleen de volgende handelingen die nodig of nuttig zijn voor de functies, vermeld in het eerste lid, toegelaten:
1° het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op de sociale, educatieve of recreatieve functie van het gebied, waaronder sanitaire gebouwen of schuilplaatsen van één bouwlaag met een oppervlakte van ten hoogste 100 mØ, met uitsluiting van elke verblijfsaccommodatie;
2° het aanleggen, herstellen, heraanleggen of verplaatsen van openbare wegen en nutsleidingen. Openbare wegen en nutsleidingen kunnen aangelegd of verplaatst worden voor zover dat noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het beheer van het landschap, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;
3° het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het gebruik van het gebied voor landbouw of hobbylandbouw;
4° handelingen die nodig of nuttig zijn om overstromingen te beheersen of om wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden te voorkomen.
De mogelijkheden om af te wijken van stedenbouwkundige voorschriften of om rekening te houden met ontwerpen van stedenbouwkundige voorschriften, vermeld in titel IV, hoofdstuk 4, zijn van overeenkomstige toepassing in de aldus aangeduide gebieden.
§ 4. De aanduiding als watergevoelig openruimtegebied heeft van rechtswege het verval tot gevolg van:
1° het onbebouwde deel of de onbebouwde delen van een niet-vervallen verkavelingsvergunning of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden die binnen de perimeter van dat gebied liggen;
2° een principieel akkoord als vermeld in artikel 5.6.6, § 2 of § 3, tweede lid, dat afgegeven werd voor gronden die binnen de perimeter van dat gebied liggen.
§ 5. Voor de gebieden die als watergevoelig openruimtegebied zijn aangeduid, kan een ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld worden met een andersluidende regeling dan de regeling, vermeld in paragraaf 3, in zoverre bij de opmaak van dat ruimtelijk uitvoeringsplan rekening wordt gehouden met het conflict dat bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem. Er kan geen ruimtelijk uitvoeringsplan worden opgemaakt waarvan de voorschriften andere of ruimere bebouwing toelaten dan deze vermeld in paragraaf 3, tweede lid.
De vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan in toepassing van deze paragraaf geeft geen aanleiding tot planschadevergoeding, vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 1, noch tot een planbatenheffing, vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, noch tot kapitaalschade in de zin van boek 6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
§ 6. Eigenaars van gronden die in watergevoelig openruimtegebied liggen, aangeduid conform dit artikel, kunnen een vergoeding verkrijgen met toepassing van dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze die gelden voor de planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1 tot en met 2.6.3, waarbij:
1° het recht op vergoeding ontstaat op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad van het besluit van de Vlaamse Regering tot aanduiding van het watergevoelig openruimtegebied;
2° het vorderingsrecht vervalt twee jaar nadat het recht op vergoeding is ontstaan;
3° de vergoedingsgerechtigde diegene is die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering tot aanduiding van het watergevoelig openruimtegebied het eigendomsrecht of het bloot eigendomsrecht op het perceel kan laten gelden.
De vergoeding wordt gevorderd ten aanzien van het Vlaamse Gewest en aangerekend op het Rubiconfonds.
§ 7. De Vlaamse Regering kan, hangende de procedure of uiterlijk binnen het jaar na een veroordeling tot vergoeding die kracht van gewijsde heeft verkregen, beslissen om de aanduiding als watergevoelig openruimtegebied zoals vermeld in paragraaf 1, geheel of gedeeltelijk op te heffen voor de gronden waarvoor de vergoeding werd gevorderd. De Vlaamse Regering wint hierover het advies in van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de gronden gelegen zijn, en van de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, bedoeld in artikel 25 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid.
De Vlaamse Regering kan aan de opheffing voorwaarden verbinden in verband met de realisatie van de bestemming, zonder die realisatie uit te sluiten.
De opheffing geldt als voldoening aan de verplichting tot vergoeding, ongeacht de voorwaarden die de realisatie van de bestemming aan voorwaarden verbinden zonder ze uit te sluiten.
Als de opheffing slechts gedeeltelijk is, dan wordt de te betalen vergoeding pro rata berekend.".
Art. 92. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt in dezelfde afdeling 3 een artikel 5.6.9 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.6.9. De Vlaamse Regering kan voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief zijn vastgesteld vóór de aanduiding van de gebieden als watergevoelig openruimtegebied en die al rekening houden met het conflict dat bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem, beslissen om de daaruit resulterende planschadevergoeding volledig aan te rekenen op het Rubiconfonds.".
Art. 93. Aan titel V van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, wordt een hoofdstuk VII toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk VII. - Gewestplanvoorschriften".
Art. 94. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt in hoofdstuk VII, toegevoegd bij artikel 93, een artikel 5.7.1 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 5.7.1. § 1. Het voorschrift, vermeld in artikel 15, 4.6.1, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, wordt toegepast als volgt. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, evenals handelingen en werken die de landschapsontwikkeling of -opbouw tot doel hebben.
Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen wordt rekening gehouden met de actueel in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw. In deze gebieden mogen slechts handelingen en werken worden uitgevoerd in zoverre op basis van een afweging wordt aangetoond dat het aangevraagde landschappelijk inpasbaar is in het gebied. Deze afweging kan een beschrijving van maatregelen bevatten ter bevordering van de landschapsintegratie, in voorkomend geval met betrekking tot de inplanting, gabariet, architectuur, aard van de gebruikte materialen en landschapsinkleding en kan eveneens rekening houden met de landschapskenmerken uit de vastgestelde landschapsatlas, vermeld in artikel 4.1.1 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en de mate waarin het landschap gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van clusters van bedrijfscomplexen of verspreide bebouwing of de aanwezigheid van lijninfrastructuur.
§ 2. Als de gebieden, vermeld in paragraaf 1, deel uitmaken van een erfgoedlandschap of een beschermd cultuurhistorisch landschap, vermeld in artikel 2.1, 14°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013, mogen slechts handelingen en werken worden uitgevoerd in zoverre op basis van een afweging wordt aangetoond dat het aangevraagde de in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw niet in gevaar brengt. Deze afweging bevat een actuele analyse van de landschaps- en erfgoedelementen van het gebied en een beschrijving van maatregelen ter bevordering van de landschapsintegratie, in voorkomend geval met betrekking tot de inplanting, gabariet, architectuur, aard van de gebruikte materialen en landschapsinkleding.
§ 3. Als er in de aanvraag in de gebieden, vermeld in paragrafen 1 of 2, maatregelen voorzien worden of als in de vergunning voorwaarden voor landschapsintegratie opgelegd worden, impliceert dat niet dat het aangevraagde niet kan worden ingepast in het gebied noch dat het aangevraagde de in het gebied aanwezige karakteristieke landschapselementen en landschapsopbouw in gevaar brengt.".
Art. 95. In artikel 6.1.1 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017 en te vervangen bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° als de eigenaar toestaat of aanvaardt dat één van de strafbare feiten, vermeld in punt 1°, 2° en 8°, wordt gepleegd, wordt voortgezet of in stand wordt gehouden;";
2° aan het eerste lid wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° handelingen uitvoert, voortzet of in stand houdt in een conform artikel 5.6.8 aangeduid watergevoelig openruimtegebied die:
a) of niet zijn toegelaten in artikel 5.6.8, § 3, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn en, voor zover het gebied niet opgeheven wordt met toepassing van artikel 5.6.8, § 7;
b) of die de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden verbonden aan de schrapping, vermeld in artikel 5.6.8, § 7, derde lid, schenden, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn.";
3° in het derde lid wordt de zinsnede "en 7° " vervangen door de zinsnede ", 7° en 8° ".
Art. 96. In artikel 6.1.6, § 2, van dezelfde codex, op te heffen bij het decreet van 25 april 2014, wordt de zinsnede ", evenals de beslissingen, vermeld in artikel 6.1.21," opgeheven.
Art. 97. In titel VI, hoofdstuk I, afdeling 4, onderafdeling 2, van dezelfde codex, op te heffen bij het decreet van 25 april 2014, wordt sectie 4 opgeheven.
Art. 98. In artikel 6.1.49 van dezelfde codex, op te heffen bij het decreet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "met een door de stedenbouwkundige inspecteur bekrachtigd bevel tot staking, vermeld in artikel 6.1.47, vijfde lid" vervangen door de zinsnede "met een bevel tot staking vanaf het geven van het bevel, behalve als het bevel niet wordt bekrachtigd of als het wordt ingetrokken";
2° aan paragraaf 3, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd:
"Als de termijn, vermeld in paragraaf 4, wordt overschreden, blijven de uitvoeringskosten die worden gemaakt na het verstrijken van deze termijn tot aan de ontvangst van de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid, verschuldigd door de betrokkene.";
3° in paragraaf 4 wordt het woord "vijftien" vervangen door de woorden "een ordetermijn van dertig".
Art. 99. In artikel 7.4.2 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt de zinsnede "en "kleinhandelszone"" vervangen door de zinsnede ", "kleinhandelszone", "gebied voor kernontwikkeling" en "gebied voor stedelijke ontwikkeling"".
Art. 100. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.4.2/3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.4.2/3. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt uiterlijk op 31 december 2018 welke reservatiestroken die in overdruk zijn afgebakend in gewestplannen of algemene plannen van aanleg, opgeheven worden.
De beslissing kan betrekking hebben op de volledige reservatiestrook of een deel ervan. Ze omvat een cartografische aanduiding.
De beslissing heeft in voorkomend geval tot gevolg dat de rooilijn, vastgesteld voor de opgeheven reservatiestrook, van rechtswege als opgeheven beschouwd wordt, met inbegrip van de eventueel geldende achteruitbouwstrook. Het rooilijnplan blijft desgevallend van kracht voor de delen ervan die niet zijn vastgelegd ter realisatie van de geheel of gedeeltelijk opgeheven reservatiestrook.
De beslissing wordt bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Paragraaf 1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rooilijnen, vastgelegd voor reservatiestroken die geheel of gedeeltelijk worden opgeheven door een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.".
Art. 101. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.4.4/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.4.4/1. § 1. Op initiatief van het college van burgemeester en schepenen en na advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar of de gemeentelijke omgevingsambtenaar kunnen de stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg worden herzien of opgeheven wat betreft:
1° de perceelsafmetingen;
2° de afmetingen en de inplanting van constructies;
3° de dakvorm en de gebruikte materialen;
4° de maximaal mogelijke vloerterreinindex;
5° het aantal bouwlagen;
6° de voortuinstroken, de tuinzones met inbegrip van tuinconstructies, de binnenplaatsen, de afsluitingen, de buitenaanleg rond gebouwen met inbegrip van verhardingen, de bouwvrije stroken en de bufferstroken;
7° het aantal toegelaten woongelegenheden of bedrijfseenheden per kavel;
8° de toegelaten functies in bebouwbare zones of van bebouwde onroerende goederen;
9° de parkeergelegenheden.
De herziening of opheffing kan, voor het gebied waarop ze betrekking heeft, niet tot gevolg hebben dat de oppervlakte aan openbare groen- of recreatievoorzieningen kleiner wordt.
De herziening of opheffing kan geen afwijking van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan voor het gebied in kwestie tot gevolg hebben.
De herziening of opheffing kan niet worden toegepast voor stedenbouwkundige voorschriften die afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan voor het gebied in kwestie.
De herziening of opheffing strookt met de opties van, al naargelang het geval, het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk beleidsplan ruimte.
Het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar of de gemeentelijke omgevingsambtenaar geeft aan welke projecten, soorten projecten, functies of activiteiten in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening voor het plangebied, maar verhinderd worden door de bestaande stedenbouwkundige voorschriften van het plan. Het advies staaft de conformiteit van de voorgenomen herziening of opheffing met de opties van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of het gemeentelijk beleidsplan ruimte, en toont aan hoe de voorgenomen herziening of opheffing van stedenbouwkundige voorschriften bijdraagt aan een kwalitatieve verhoging van het ruimtelijk rendement op plaatsen waar die rendementsverhoging verantwoord is, of aan ingrepen gericht op energiebesparing.
De herziening of opheffing neemt de vorm aan van tekstuele wijzigingen en, zo nodig, een grafisch plan.
§ 2. De procedure, vermeld in dit artikel, is ook van toepassing voor de herziening of opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, met uitsluiting van voorschriften over de toegelaten functies.
De inhoudelijke beperkingen, vermeld in paragraaf 1, eerste en tweede lid, zijn voor het overige van overeenkomstige toepassing.
§ 3. De herziening of de opheffing, vermeld in paragraaf 1 en 2, is onderworpen aan een openbaar onderzoek, met inachtneming van de volgende regelingen:
1° het openbaar onderzoek duurt dertig dagen;
2° iedere belanghebbende kan gedurende die termijn schriftelijk of digitaal opmerkingen en bezwaren indienen.
De Vlaamse Regering bepaalt de minimale organisatorische en procedurele vereisten bij de organisatie van een openbaar onderzoek, vermeld in het eerste lid.
§ 4. De gemeente wint het voorafgaande advies in van de deputatie, het departement en de instanties die aangewezen zijn door de Vlaamse Regering.
De adviezen worden uitgebracht binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na deze van de ontvangst van de adviesvraag. Als er geen advies is verleend binnen die termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 5. Het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, en de adviesverlening, vermeld in paragraaf 4, kunnen geheel of gedeeltelijk samenvallen.
§ 6. De gemeenteraad beslist tot herziening of opheffing van de voorschriften binnen een vervaltermijn van 180 dagen na het einde van het openbaar onderzoek, vermeld in paragraaf 3, dan wel het einde van de adviesperiode, vermeld in paragraaf 4, waarbij gerekend wordt vanaf de meest recente datum.
§ 7. Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften wordt onmiddellijk met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt en aan het departement.
§ 8. De Vlaamse Regering en de deputatie beschikken over een termijn van vijfenveertig dagen die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 7 of 10, tweede lid, om de uitvoering van het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing te schorsen. Een schorsing kan niet gedeeltelijk zijn. De Vlaamse Regering kan binnen de voormelde termijn het besluit van de gemeenteraad ook geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een afschrift van het schorsing- of vernietigingsbesluit wordt binnen een ordetermijn van tien dagen met een beveiligde zending bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Binnen de ordetermijn, vermeld in het eerste lid, bezorgt de Vlaamse Regering een afschrift van het schorsings- of vernietigingsbesluit aan de deputatie. Als de deputatie een schorsingsbesluit neemt, bezorgt ze daarvan binnen de voormelde ordetermijn een afschrift aan het departement.
§ 9. Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften van het algemeen of bijzonder plan van aanleg of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, conform dit artikel, kan alleen worden geschorst of vernietigd omwille van de redenen, vermeld in artikel 2.2.23, § 2.
§ 10. In geval van schorsing beschikt de gemeenteraad over een termijn van negentig dagen die ingaat de dag na de verzending van het schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen, om een nieuw besluit tot herziening of opheffing te nemen. In dat nieuwe besluit kunnen ten opzichte van het geschorste besluit alleen wijzigingen worden aangebracht die gebaseerd zijn op of voortvloeien uit het schorsingsbesluit.
Het nieuwe besluit tot herziening of opheffing wordt onmiddellijk met een beveiligde zending bezorgd aan de deputatie van de provincie waarin de gemeente ligt, en aan het departement.
Als de gemeenteraad binnen de voormelde termijn van negentig dagen geen nieuw besluit tot herziening of opheffing neemt, vervalt het geschorste gemeenteraadsbesluit.
Als het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften niet tijdig is geschorst of vernietigd, wordt de gemeenteraadsbeslissing tot herziening of opheffing bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften treedt in werking veertien dagen na de bekendmaking van dit besluit bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad.
Het besluit van de gemeenteraad tot herziening of opheffing van de voorschriften wordt op dezelfde manier als een gewone planwijziging opgenomen in het plannenregister, vermeld in artikel 5.1.1.
§ 11. De regeling in verband met planschade, vermeld in artikel 2.6.1 tot en met 2.6.3, is van overeenkomstige toepassing op gemeenteraadsbesluiten tot herziening of opheffing van voorschriften.
§ 12. De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.".
Art. 102. In artikel 7.6.2, § 1, derde lid, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 april 2014, wordt punt 2° opgeheven.
Art. 103. Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.7.7 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.7.7. De bepalingen over bestuursdwang en last onder dwangsom, vermeld in titel VI, hoofdstuk IV, afdeling 3 en 4, zijn niet van toepassing als het recht om een herstelvordering in te stellen is ontstaan vóór de inwerkingtreding van titel VI, hoofdstuk IV.".
Art. 104. Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.7.8 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.7.8. De rechtsgevolgen die verbonden zijn aan een bevel tot staking, dat is gegeven buiten de termijnen, vermeld in artikel 6.4.4, § 1, tweede lid, vervallen van rechtswege vanaf de inwerkingtreding van artikel 6.4.4, tenzij dat wordt tegengesproken door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing.".
Art. 105. Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.7.9 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.7.9. De aanwijzing door de Vlaamse Regering van de ambtenaren van de entiteit, bevoegd voor de uitvoering van de handhavingstaken met betrekking tot de ruimtelijke ordening, op grond van artikel 6.1.5, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 1°, tot aan een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering.
De aanwijzing door de Vlaamse Regering van de ambtenaren van andere entiteiten middels een protocol, op grond van artikel 6.1.5, zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 2°, tot aan een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering.
De aanwijzing door de gouverneur van personeelsleden van een gemeente of van een intergemeentelijk samenwerkingsverband op grond van artikel 6.1.5 zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van artikel 20 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 3° en 4°, tot aan een andersluidende beslissing van het college van burgemeester en schepenen.".
Art. 106. Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.7.10 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.7.10. De aanstelling als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur op grond van artikel 1.4.3, eerste lid, 1°, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt voor de lopende duurtijd van deze aanstelling gelijkgesteld met de aanwijzing als verbalisant ruimtelijke ordening, bedoeld in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 1°, behoudens een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering tot beëindiging van de aanstelling. De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur behoudt gedurende de gelijkstelling de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, die hij eerder verkreeg op grond van artikel 6.1.5, vierde lid, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
De aanstelling als gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur op grond van artikel 1.4.3, eerste lid, 1°, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, wordt voor de lopende duurtijd van deze aanstelling gelijkgesteld met de aanstelling als gewestelijk stedenbouwkundige inspecteur, bedoeld in artikel 1.4.9, tweede lid, behoudens een andersluidende beslissing van de Vlaamse Regering tot beëindiging van deze aanstelling.".
Art. 107. Aan titel VII, hoofdstuk VII, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 7.7.11 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 7.7.11. De zetelende leden van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, worden op de dag van de inwerkingtreding van artikel 61 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning, van rechtswege bekleed met een mandaat in de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering, behoudens indien zij daar uitdrukkelijk van afzien. In dat geval wordt voor het openstaande mandaat een specifieke oproep tot de kandidaten georganiseerd.
In afwijking van artikel 6.3.9, § 1, hebben de mandaten vermeld in het eerste lid, een duurtijd tot en met 24 juli 2020. Enkel de leden die worden aangeduid op grond van een specifieke oproep tot kandidaten worden aangeduid voor een volle en hernieuwbare termijn van vijf jaar.".

HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges
Art. 108. Aan artikel 2, 1°, b), van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, gewijzigd door het decreet van 25 april 2014, worden de woorden "en artikel 43 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017" toegevoegd.
Art. 109. In artikel 34, § 8 en § 9, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, worden de woorden "het decreet" vervangen door de woorden "de decreten".

HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het grond- en pandenbeleid
Art. 110. In het decreet van 4 april 2014 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het grond- en pandenbeleid worden de volgende bepalingen opgeheven:
1° artikel 11, 1° ;
2° artikel 13, 1° ;
3° artikel 14, 1° ;
4° artikel 17, 1° ;
5° artikel 20, 1° ;
6° artikel 24, 1°.

HOOFDSTUK 10. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art. 111. In artikel 2 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt aan punt 4° de zinsnede "en die, wat betreft het recht tot voortzetting van de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit als vermeld in artikel 70, § 1, tweede lid, en artikel 390, § 6, niet voor een eerste maal geheel of gedeeltelijk vernietigd is door de Raad van Vergunningsbetwistingen en voor zover de beslissingen in eerste en tweede administratieve aanleg de verdere uitbating toelieten. Het recht op verdere exploitatie stopt definitief wanneer de Raad van Vergunningsbetwistingen de schorsing van de vergunning uitspreekt of na een termijn van maximum vijf maand na de eerste uitspraak van de Raad van Vergunningsbetwistingen" toegevoegd;
2° in het eerste lid, 8°, wordt een punt d) ingevoegd, dat luidt als volgt:
"d) het wijzigen van de vegetatie;";
3° aan het tweede lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° de definities, vermeld in artikel 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.".
Art. 112. In artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan het eerste lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° artikel 6 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.";
2° aan het tweede lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.".
Art. 113. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan punt 1° wordt een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"e) vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie, vermeld in artikel 9bis, § 7, en artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.";
2° in punt 2° wordt tussen de zinsnede "vermeld in artikel 4.2.2" en de zinsnede "van de VCRO" de zinsnede "en artikel 4.2.4" ingevoegd.
Art. 114. In hoofdstuk 1 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt het opschrift van afdeling 4 vervangen door wat volgt:
"Afdeling 4. Aanwijzing gemeentelijke, provinciale en gewestelijke omgevingsambtenaar".
Art. 115. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 9/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 9/1. Iedere provincie wijst bij provincieraadsbeslissing minimaal één provinciale omgevingsambtenaar aan.
De provincie zorgt ervoor dat de aangestelde personeelsleden gezamenlijk voldoende kennis van zowel de ruimtelijke ordening als het milieu in zich verenigen. De Vlaamse Regering kan de kwaliteitseisen vastleggen waaruit deze kennis blijkt.
De provinciale omgevingsambtenaar oefent de taken, vermeld in dit decreet, onafhankelijk en neutraal uit. Hij mag geen nadeel ondervinden van de uitoefening hiervan.".
Art. 116. In artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende twee leden:
"Van een vergunningsaanvraag voor de verandering van een ingedeelde inrichting of activiteit, met uitzondering van de splitsing van een ingedeelde inrichting of activiteit, wordt kennisgenomen en wordt er een beslissing genomen door de overheid die overeenkomstig paragraaf 1 bevoegd is voor het project waartoe de ingedeelde inrichting of activiteit behoort na verandering.
Van een vergunningsaanvraag voor de splitsing van een ingedeelde inrichting of activiteit wordt kennisgenomen en wordt er een beslissing genomen door de overheid die overeenkomstig paragraaf 1 bevoegd is voor het project waartoe de ingedeelde inrichting of activiteit behoort voor de splitsing.";
2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
" § 3. Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 wordt als project beschouwd het geheel dat een bouwtechnisch en functioneel geheel vormt en waarbij in voorkomend geval de exploitatie een samenhangend technisch geheel vormt.
Een bedrijfswoning vormt samen met de bijhorende bedrijfsgebouwen één project.";
3° in paragraaf 4, eerste lid, wordt de zinsnede ", vermeld in paragraaf 3 en artikel 79, vierde lid," opgeheven.
Art. 117. In artikel 18 van hetzelfde decreet wordt tussen het tweede lid en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De verplichting tot gezamenlijke indiening, vermeld in het tweede lid, geldt niet voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor een project enerzijds, en voor het aanvragen van een omgevingsvergunning die alleen nodig is tijdens de uitvoeringsfase van het project anderzijds. Als voor het project een milieueffect-rapport moet worden opgesteld en het milieueffectrapport relevante uitspraken doet over de uitvoeringswijze, wordt gestreefd naar een gezamenlijke indiening voor wat betreft de aspecten die in het milieueffectrapport worden behandeld.".
Art. 118. In artikel 19 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar";
2° in het tweede lid worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 119. In artikel 20 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" worden vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar";
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de aanvraag door de bevoegde overheid zelf wordt ingediend, dan verricht de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar de in het eerste lid vermelde taken.".
Art. 120. In artikel 25, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" telkens vervangen door de zinsnede "de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde.".
Art. 121. In artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt paragraaf 1;
2° in paragraaf 1 worden tussen de zinsnede "de bevoegde overheid is," en de woorden "maakt de" de woorden "en geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is" ingevoegd;
3° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden "het integraal handelsvestigingsbeleid" en de zinsnede ". Het verslag omvat" een punt 4° ingevoegd, dat luidt als volgt:
"4° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;";
4° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De gemeentelijke omgevingsambtenaar stelt dit verslag ter beschikking van het college van burgemeester en schepenen uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde beslissingstermijn. Het college van burgemeester en schepenen geeft in haar motivering van de beslissing aan op welke wijze rekening wordt gehouden met het verslag. Als geen verslag wordt uitgebracht binnen de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde termijn, kan het college van burgemeester en schepenen aan de vereiste van een verslag voorbijgaan.";
5° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 2. Paragraaf 1 is van overeenkomstige toepassing op de deputatie en de provinciale omgevingsambtenaar.".
Art. 122. Artikel 30 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 30. Na het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 23, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, op verzoek van de vergunningsaanvrager, toestaan dat er wijzigingen aan de vergunningsaanvraag worden aangebracht.
Het verzoek van de vergunningsaanvrager stelt de bevoegde overheid in staat om te oordelen of de wijzigingen geen afbreuk doen aan de bescherming van de mens of het milieu of de goede ruimtelijke ordening.
Als de bevoegde overheid toestaat dat er wijzigingen aan de vergunningsaanvraag worden aangebracht, dan wordt een openbaar onderzoek over de gewijzigde vergunningsaanvraag georganiseerd als voldaan is aan een van volgende voorwaarden:
1° de wijzigingen komen niet tegemoet aan de adviezen of aan de standpunten, opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend;
2° de wijzigingen brengen kennelijk een schending van de rechten van derden met zich mee.
Als een openbaar onderzoek wordt georganiseerd over de gewijzigde vergunningsaanvraag, wint de bevoegde overheid, in voorkomend geval, het advies van de bevoegde omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 16, § 1, of de adviezen, vermeld in artikel 24, alsnog, dan wel een tweede keer in.".
Art. 123. Aan artikel 32, § 3, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "hetzij na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten" toegevoegd.
Art. 124. In artikel 37 van hetzelfde decreet wordt tussen het tweede lid en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De verplichting tot gezamenlijke indiening, vermeld in het tweede lid, geldt niet voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor een project enerzijds, en voor het aanvragen van een omgevingsvergunning die enkel nodig is tijdens de uitvoeringsfase van het project anderzijds.".
Art. 125. In artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar";
2° in het tweede lid worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 126. In artikel 39 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" worden vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar";
2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de aanvraag door de bevoegde overheid zelf wordt ingediend, dan verricht de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar de in het eerste lid vermelde taken.".
Art. 127. In artikel 40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden in het vijfde lid de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" telkens vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar".
Art. 128. In artikel 42, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 129. In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt paragraaf 1;
2° aan paragraaf 1 wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.";
3° aan paragraaf 1 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De gemeentelijke omgevingsambtenaar stelt dit verslag ter beschikking van het college van burgemeester en schepenen uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde beslissingstermijn. Het college van burgemeester en schepenen geeft in haar motivering van de beslissing aan op welke wijze rekening wordt gehouden met het verslag. Als geen verslag wordt uitgebracht binnen de vastgestelde termijn, kan het college van burgemeester en schepenen aan de vereiste van een verslag voorbijgaan.";
4° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 2. Paragraaf 1 is van overeenkomstige toepassing op de deputatie en de provinciale omgevingsambtenaar.".
Art. 130. Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 45. De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, kan, op verzoek van de vergunningsaanvrager, toestaan dat er wijzigingen aan de vergunningsaanvraag worden aangebracht.
Wijzigingen aan de vergunningsaanvraag kunnen worden toegestaan als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° de wijzigingen doen geen afbreuk aan de bescherming van de mens of het milieu of de goede ruimtelijke ordening;
2° de wijzigingen hebben niet tot gevolg dat een openbaar onderzoek over de gewijzigde aanvraag zou dienen te worden georganiseerd.".
Art. 131. Aan artikel 46, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "hetzij na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten" toegevoegd.
Art. 132. In artikel 52 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "De Vlaamse Regering is bevoegd" vervangen door de woorden "De Vlaamse Regering of de gewestelijke omgevingsambtenaar zijn bevoegd";
2° tussen het eerste en het tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse Regering bepaalt in welke gevallen de gewestelijke omgevingsambtenaar over het beroep kan beslissen.".
Art. 133. In artikel 53 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° de leidend ambtenaar van het agentschap, bevoegd voor natuur en bos, of, bij zijn afwezigheid, zijn gemachtigde als het project vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie omvat.";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de aanvraag in eerste administratieve aanleg overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure behandeld is, kan het betrokken publiek alleen een beroep instellen als hij tijdens het openbaar onderzoek een gemotiveerd standpunt, opmerking of bezwaar heeft ingediend, tenzij aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het beroep is ingegeven door een wijziging aan de vergunningsaanvraag, aangebracht na het openbaar onderzoek;
2° het beroep is ingegeven door:
a) een bijzondere milieuvoorwaarde, opgelegd in de bestreden vergunning, wat betreft de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
b) een andere voorwaarde, opgelegd in de bestreden vergunning, die geen betrekking heeft op de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
3° het betrokken publiek toont aan dat hij door specifieke omstandigheden in de onmogelijkheid was om een standpunt, opmerking of bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek.".
Art. 134. In artikel 56, derde lid, van hetzelfde decreet wordt tussen het woord "bepaalt" en de woorden "de bewijsstukken" de zinsnede ", eventueel met inbegrip van een onontvankelijkheidssanctie, nadere regels met betrekking tot de opbouw en de inhoud van het beroepsschrift en" ingevoegd.
Art. 135. In artikel 57 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar" vervangen door de woorden "de provinciale respectievelijk gewestelijke omgevingsambtenaar";
2° in het tweede lid worden de woorden "of de door haar gemachtigde ambtenaar" vervangen door de woorden "of de provinciale respectievelijk gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 136. In artikel 60 van hetzelfde decreet worden de woorden "of de door haar gemachtigde ambtenaar" telkens vervangen door de woorden "de provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 137. In artikel 62, eerste lid, 2°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede ", de door haar gemachtigde ambtenaar of de gewestelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de woorden "of de provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar".
Art. 138. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 mei 2014 en 18 december 2015, wordt een artikel 63/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 63/1. Als de deputatie de bevoegde overheid is en er geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is, maakt de provinciale omgevingsambtenaar voor elke beslissing over een beroep een verslag op, dat deel uitmaakt van het vergunningendossier. Het verslag toetst de aanvraag, in voorkomend geval, aan de beoordelingsgronden, bepaald bij of krachtens:
1° titel IV van de VCRO;
2° titel V van het DABM;
3° het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid;
4° het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Het verslag omvat, in voorkomend geval, een voorstel van antwoord op de standpunten, opmerkingen en bezwaren die zijn ingediend tijdens het eventuele openbaar onderzoek.
De provinciale omgevingsambtenaar stelt dit verslag ter beschikking van de deputatie uiterlijk tien dagen voor het verstrijken van de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde beslissingstermijn. De deputatie geeft in haar motivering van de beslissing aan op welke wijze rekening wordt gehouden met het verslag. Als geen verslag wordt uitgebracht binnen de vastgestelde of in voorkomend geval verlengde termijn, kan de deputatie aan de vereiste van een verslag voorbijgaan.".
Art. 139. Aan artikel 66, § 3, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "hetzij na de ontvangst van de ontbrekende gegevens of documenten, waarbij de meest recente datum geldt" toegevoegd.
Art. 140. In artikel 68, tweede lid, 7°, a), van hetzelfde decreet worden de woorden "ruimtelijk structuurplan" vervangen door de woorden "ruimtelijk structuurplan of ruimtelijk beleidsplan.".
Art. 141. Aan artikel 70, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd:
"De exploitatie gebeurt onder naleving van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en de tot dan toe geldende bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning.".
Art. 142. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2017, wordt een artikel 73/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 73/2. De bevoegde overheid kan voorwaarden verbinden aan de uitvoering van het wijzigen van de vegetatie ervan.".
Art. 143. In artikel 75, tweede lid, 1°, van hetzelfde decreet worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of in voorkomend geval de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de woorden "de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar of de door hem gemachtigde".
Art. 144. In artikel 79 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de zinsnede "overeenkomstig artikel 15" vervangen door de woorden "voor de overdracht";
2° in het derde lid worden de woorden "of opgesplitst in verschillende vergunningsbesluiten" opgeheven;
3° het vierde lid wordt opgeheven.
Art. 145. In artikel 85 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden het tweede en derde lid vervangen door wat volgt:
"Het bijstellen van de omgevingsvergunning, vermeld in dit artikel, verloopt overeenkomstig de bepalingen van de gewone vergunningsprocedure, met dien verstande dat de vergunningsaanvraag of de aanvraag gelezen moet worden als de aanvraag of het verzoek tot bijstelling en de aanvrager als aanvrager of verzoeker van de bijstelling.
De gemeente brengt voor de start van het openbaar onderzoek alle eigenaars van een kavel met een gewone brief of beveiligde zending op de hoogte van het openbaar onderzoek en van de bepalingen van paragraaf 2.
De gemeente brengt eveneens alle eigenaars van buiten de verkaveling gelegen percelen die palen aan de kavels die het voorwerp uitmaken van de bijstelling, voor de start van het openbaar onderzoek met een gewone brief of beveiligde zending op de hoogte van het openbaar onderzoek.";
2° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 146. In artikel 86 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"De aanvraag doorloopt dezelfde procedure als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, met dien verstande dat de vergunningsaanvraag of de aanvraag gelezen moet worden als de aanvraag of het verzoek tot bijstelling en de aanvrager als aanvrager of verzoeker van de bijstelling.
De gemeente brengt alle eigenaars van een kavel die geen aanvrager zijn op de hoogte van de bepalingen van paragraaf 2, en, in voorkomend geval, van het openbaar onderzoek:
1° als een openbaar onderzoek vereist is, voor de start ervan;
2° als er geen openbaar onderzoek vereist is, binnen tien dagen na de dag waarop de gemeente het resultaat van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek aan de aanvrager heeft verstuurd.
In het geval een openbaar onderzoek vereist is, brengt de gemeente de eigenaars van percelen die buiten de verkaveling liggen maar die palen aan de kavels die het voorwerp uitmaken van de bijstelling, op de hoogte van het openbaar onderzoek voor de start ervan.
De mededeling, vermeld in het derde en vierde lid, wordt op volgende wijze gedaan:
1° met een beveiligde zending voor de eigenaars van aanpalende percelen;
2° met een gewone brief of beveiligde zending in de andere gevallen.";
2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede ", tijdens het openbaar onderzoek" opgeheven en wordt de volgende zin toegevoegd:
"Dat bezwaar moet worden ingediend:
1° als een openbaar onderzoek vereist is, tijdens het openbaar onderzoek;
2° als er geen openbaar onderzoek vereist is, binnen een vervaltermijn van dertig dagen die ingaat de dag na de datum van de verzending van de mededeling, vermeld in paragraaf 1, derde lid.";
3° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 147. In artikel 87, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "de door haar gemachtigde ambtenaar of de gemeentelijke omgevingsambtenaar" vervangen door de zinsnede "of de gemeentelijke, provinciale of gewestelijke omgevingsambtenaar".
Art. 148. In hoofdstuk 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen door wat volgt:
"Afdeling 1. - Verval van de omgevingsvergunning voor de uitvoering van stedenbouwkundige handelingen, de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit, kleinhandelsactiviteiten of het wijzigen van de vegetatie".
Art. 149. In artikel 99 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, 3°, worden de woorden "binnen drie jaar na de aanvang van de vergunde stedenbouwkundige handelingen" vervangen door de woorden "binnen vijf jaar na het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning";
2° in paragraaf 1 worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"De termijn, vermeld in het eerste lid, 1°, kan evenwel, op verzoek van de vergunninghouder, voor een periode van twee jaar verlengd worden als hij aantoont dat de niet-verwezenlijking het gevolg is van een vreemde oorzaak die hem niet kan worden toegerekend. De vergunninghouder dient de aanvraag van de verlenging, op straffe van verval, met een beveiligde zending en minstens drie maanden vóór het verstrijken van de oorspronkelijke vervaltermijn van twee jaar in bij de overheid die de vergunning heeft verleend. Die overheid weigert de aanvraag van de verlenging alleen als:
1° er geen sprake is van een vreemde oorzaak die niet aan de vergunninghouder kan worden toegerekend;
2° de aangevraagde en vergunde handelingen strijdig zijn met inmiddels gewijzigde stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften.
De overheid bezorgt haar beslissing uiterlijk de dag van het verstrijken van de oorspronkelijke vervaltermijn van twee jaar. Bij ontstentenis van een beslissing wordt de verlenging geacht te zijn goedgekeurd. Als de verlenging wordt goedgekeurd, worden de termijnen, vermeld in het eerste lid, 3° en 4°, ook met twee jaar verlengd.";
3° in het tweede lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "twee of drie jaar" vervangen door de zinsnede "twee, drie of vijf jaar";
4° er wordt een paragraaf 2/2 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 2/2. De omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie vervalt van rechtswege als het wijzigen van de vegetatie niet binnen twee jaar na het verlenen van de definitieve omgevingsvergunning aanvangt.".
Art. 150. In artikel 101 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt tussen de zinsnede ", vermeld in artikel 99," en de woorden "worden geschorst" de zinsnede "in voorkomend geval verlengd conform artikel 99, § 1" ingevoegd;
2° in het tweede, derde en vierde lid wordt de zinsnede "De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in artikel 99," vervangen door de zinsnede "De termijnen van twee, drie of vijf jaar, vermeld in artikel 99, in voorkomend geval verlengd conform artikel 99, § 1,";
3° in het vierde lid worden tussen de zinsnede "vermeld in titel VI" en de zinsnede ", niet wordt ingetrokken" de woorden "van de VCRO" ingevoegd.
Art. 151. In artikel 105 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 15 juli 2016 en 9 december 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden "de aktename" en de woorden "van een melding" de woorden "of de niet-aktename" ingevoegd;
2° aan paragraaf 2, eerste lid, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° de leidend ambtenaar van het agentschap, bevoegd voor natuur en bos, of, bij zijn afwezigheid, zijn gemachtigde als het project vergunningsplichtige wijzigingen van de vegetatie omvat.";
3° in paragraaf 2 wordt tussen het tweede en het derde lid, dat het vierde lid wordt, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de aanvraag overeenkomstig de gewone vergunningsprocedure behandeld is, kan het betrokken publiek alleen een beroep instellen als hij tijdens het openbaar onderzoek een gemotiveerd standpunt, opmerking of bezwaar heeft ingediend, tenzij aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
1° het beroep is ingegeven door een wijziging aan de vergunningsaanvraag, aangebracht na het openbaar onderzoek;
2° het beroep is ingegeven door:
a) een bijzondere milieuvoorwaarde, opgelegd in de bestreden vergunning, in het geval van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
b) een voorwaarde, opgelegd in de bestreden vergunning, in het geval van een andere omgevingsvergunning, dan de vergunning vermeld in punt a);
3° het betrokken publiek toont aan dat hij door specifieke omstandigheden in de onmogelijkheid was om een standpunt, opmerking of bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek.".
Art. 152. Aan artikel 106 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als een project elementen bevat die onderworpen zijn zowel aan een meldingsplicht als aan een vergunningsplicht, bij of krachtens de decreten, vermeld in artikel 5, en die aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, dan omvat de vergunningsaanvraag de melding. Als bepaalde aspecten van een meldingsplichtig project, vermeld in de melding, onderworpen zijn aan de vergunningsplicht is de melding onontvankelijk en moet een vergunningsaanvraag worden ingediend.".
Art. 153. Artikel 107 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 107. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing op de melding.
Onverminderd artikel 5.2.1 van het DABM geldt de omgevingsvergunning als aktename voor dat deel van het project dat meldingsplichtig is als tegelijkertijd uitspraak wordt gedaan over de vergunningsaanvraag en de melding. In het geval de vergunning wordt geweigerd, wordt aan de melding geen verder gevolg gegeven.".
Art. 154. In artikel 111, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
"2° artikel 4.2.2, § 1, en artikel 4.2.4 van de VCRO.".
Art. 155. Aan artikel 112 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De vervalregeling, vermeld in artikel 99 tot en met 101, is van overeenkomstige toepassing op de meldingsakte.".
Art. 156. In artikel 388, § 3, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 december 2015, wordt de zinsnede "De milieuvergunning en de melding in toepassing van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning die toelaat een ingedeelde inrichting te exploiteren" vervangen door de zinsnede "De vergunning en de milieuvergunning, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, en de melding, vermeld in paragraaf 1, tweede lid".
Art. 157. In artikel 390 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de woorden "vanaf 10 september 2002 is aangevraagd en" vervangen door het woord "is";
2° in paragraaf 1 wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
"2° het betrokken publiek dient geen kennelijk gegrond bezwaar in tegen de omzetting tijdens het openbaar onderzoek. De omgevingsvergunningscommissie onderzoekt de kennelijke gegrondheid van de bezwaren binnen een termijn van vijftig dagen die aanvangt de dag na de datum waarop de mededeling, vermeld in punt 1°, door de bevoegde overheid naar de commissie is gestuurd;
2° /1 de leidende ambtenaren van de adviesinstanties aangewezen krachtens artikel 24 of artikel 42, verlenen geen negatief advies over de mededeling van de vraag tot omzetting binnen een termijn van 30 dagen die aanvangt de dag na de datum waarop de mededeling, vermeld in punt 1°, door de bevoegde overheid naar de adviesinstantie is gestuurd.";
3° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 6. De exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit waarvoor de vraag tot omzetting van de milieuvergunning van bepaalde duur in een vergunning van onbepaalde duur overeenkomstig artikel 390, § 4 of § 5, wordt behandeld, kan na de einddatum van de milieuvergunning in afwachting van een definitieve beslissing over de vraag tot omzetting worden voortgezet.
De exploitatie gebeurt onder naleving van de algemene en sectorale milieuvoorwaarden en de tot dan toe geldende bijzondere milieuvoorwaarden uit de vergunning.".
Art. 158. In artikel 390/1, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 mei 2014, wordt de zinsnede "uiterlijk 31 december 2018" vervangen door de zinsnede "uiterlijk 31 december 2019".
Art. 159. In hetzelfde decreet wordt een artikel 390/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 390/2. § 1. De vergunningstermijn van een milieuvergunning, verleend voor de exploitatie van een inrichting met een stikstofdepositie die minstens 50 procent bijdraagt aan de kritische depositiewaarde van een habitat, en die overeenkomstig artikel 388, § 1, of artikel 390/1 vergund is, wordt verlengd met maximaal zeven jaar als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° op het moment van het verstrijken van de verlengde vergunningstermijn is de exploitant ofwel een natuurlijke persoon die 65 jaar of ouder is, ofwel een personenvennootschap waarvan alle aandelen op naam zijn en waarbij minstens één van de zaakvoerders of bestuurders die sinds minstens vijf jaar voor de aanvang van de verlengde vergunningstermijn van maximaal zeven jaar meerderheidsaandeelhouder is, 65 jaar of ouder is;
2° de exploitant van de inrichting deelt de gevraagde duur van de verlenging mee en geeft uitdrukkelijk aan dat hij de exploitatie uiterlijk zeven jaar na het verstrijken van de lopende vergunning zal stopzetten;
3° de exploitatie stoot gedurende de termijn van de verlenging geen bijkomende stikstofemissies uit;
4° tijdens de verlenging van de vergunning en op het einde van de verlengde vergunning kan de exploitant van de inrichting alleen nog beroep doen op de maatregelen bedrijfsbeëindiging, koopplicht of erfdienstbaarheid.
§ 2. Voor de verlenging van de vergunning, vermeld in paragraaf 1, moet de vergunninghouder uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning een verzoek indienen bij de bevoegde vergunningverlenende overheid.
Het ingediende verzoek bevat het resultaat van de impactscoreberekening uitgevoerd met de onlinetoepassing `impactscore NH3', zoals beschikbaar op de website Natura 2000 die maximaal één maand vóór het indienen van het verzoek is uitgevoerd op basis van de gegevens uit de lopende milieuvergunning.
De bevoegde vergunningverlenende overheid neemt akte van het verzoek als aan de toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1 en 2 is voldaan.
Tegen die akte kan geen administratief beroep worden ingediend als aan de toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1 en 2 is voldaan.
§ 3. Deze bepalingen laten het verval van de vergunning, vermeld in artikel 99, § 2 en § 3, onverkort bestaan.".
HOOFDSTUK 11. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning
Art. 160. In artikel 5 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning worden in het opschrift van de toe te voegen afdeling 4 van titel I, hoofdstuk IV, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de woorden "gewestelijke beboetingsambtenaren en de" opgeheven.
Art. 161. In artikel 6 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 1.4.9 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de zinsnede "respectievelijk gewestelijke beboetingsambtenaar," en de zinsnede ", 2° " opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "gewestelijke beboetingsambtenaar of" opgeheven en wordt het woord "ambtenaren" vervangen door het woord "personeelsleden".
Art. 162. In artikel 15 van hetzelfde decreet worden in het te vervangen artikel 6.1.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur: het personeelslid dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening, vermeld in deze titel, bevoegd voor het grondgebied van een of meer gemeenten die het college of de colleges van burgemeester en schepenen van de gemeente of de gemeenten in kwestie daarvoor als zodanig hebben aangesteld zoals vermeld in artikel 1.4.9, tweede lid;";
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
"2° gewestelijke entiteit: de subentiteit, die de Vlaamse Regering aanwijst om de alternatieve en bestuurlijke geldboete of de exclusieve geldboete op te leggen zoals bedoeld in artikel 16.1.2, 4°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;";
3° punt 3° wordt vervangen door wat volgt:
"3° gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur: het gewestelijke personeelslid dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening, vermeld in deze titel, bevoegd voor het geheel of voor onderdelen van het grondgebied van het Vlaamse Gewest, die de Vlaamse Regering als zodanig heeft aangesteld als gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur zoals vermeld in artikel 1.4.9, tweede lid;";
4° er wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"8° verbalisant ruimtelijke ordening: het personeelslid, bedoeld in artikel 6.2.5/1, dat belast is met de uitvoering van de handhaving van de ruimtelijke ordening vermeld in deze titel.".
Art. 163. Aan artikel 30 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in het eerste lid de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
"1° het uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.15, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsvergunning, omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden, hetzij in strijd met de betreffende vergunning, of het verder uitvoeren van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.15, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de betreffende vergunning, hetzij in geval van schorsing van de betreffende vergunning;";
2° in punt 2°, 4° en 5° worden de woorden "of voortzetten" opgeheven;
3° in punt 3° wordt het woord "voortzetten" vervangen door de woorden "verder uitvoeren";
4° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
"6° het uitvoeren van handelingen in een conform artikel 5.6.8 aangeduid watergevoelig openruimtegebied die:
a) of niet zijn toegelaten in artikel 5.6.8, § 3, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn en, voor zover het gebied niet opgeheven wordt met toepassing van artikel 5.6.8, § 7;
b) of die de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden verbonden aan de schrapping vermeld in artikel 5.6.8, § 7, derde lid schenden, tenzij deze handelingen vergund of vergund geacht zijn;";
5° in punt 7° worden de woorden "of voortgezet" opgeheven.
Art. 164. Aan artikel 31 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 3° worden de woorden "of voortzetten" opgeheven en wordt de zinsnede "112" vervangen door de zinsnede "6, tweede lid";
2° in punt 5° worden de woorden "of voortzetten" opgeheven;
3° in punt 6° worden de woorden "of voortzetten" opgeheven en wordt het woord "verkavelingsvergunningen" vervangen door de woorden "verkavelingsvergunningen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden";
4° in punt 7° worden de woorden "of voortgezet" opgeheven.
Art. 165. In artikel 34 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bevoegde personen" vervangen door de woorden "verbalisanten ruimtelijke ordening";
2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;
3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "bevoegde personen, vermeld in artikel 6.2.3," vervangen door de woorden "verbalisanten ruimtelijke ordening".
Art. 166. In artikel 36 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren van het Vlaamse Gewest en de door het college van burgemeester en schepenen aangewezen personeelsleden van de gemeente of van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden" vervangen door de woorden "verbalisanten ruimtelijke ordening";
2° in het eerste lid worden na de zinsnede ", op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal" de woorden "dat ze onmiddellijk bezorgen aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waar het misdrijf is gepleegd" toegevoegd;
3° aan het eerste lid worden de zinnen "Als de vermoedelijke overtreder bekend is, wordt een kopie van het proces-verbaal met een beveiligde zending betekend aan de vermoedelijke overtreder. Die betekening gebeurt binnen een termijn van veertien dagen na de datum van de afsluiting van het proces-verbaal." toegevoegd;
4° het tweede lid wordt opgeheven;
5° het derde lid wordt opgeheven;
6° in het vierde lid, dat het tweede lid wordt, wordt de zinsnede ", ambtenaren en personeelsleden, vermeld in het eerste lid," vervangen door de woorden "en de verbalisanten ruimtelijke ordening";
7° het zesde lid, dat het vierde lid wordt, wordt vervangen door wat volgt:
"Een afschrift van een proces-verbaal waarin een misdrijf wordt vastgesteld of van een navolgend proces-verbaal waarin het vrijwillig herstel of de regularisatie wordt vastgesteld, wordt altijd gericht aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gewestelijke entiteit en de gemeente van het grondgebied waarop de handelingen hebben plaatsgevonden.";
8° het zevende lid wordt opgeheven.
Art. 167. In artikel 38 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt de zinsnede ", vermeld in artikel 6.2.4," vervangen door de woorden "ruimtelijke ordening";
2° in het eerste lid wordt het woord "beboetingsambtenaar" vervangen door het woord "entiteit";
3° in het eerste lid wordt de zinsnede "6.2.4, vierde en vijfde lid" vervangen door de zinsnede "6.2.4, tweede en derde lid".
Art. 168. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 38/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 38/1. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015 wordt aan afdeling 2, ingevoegd bij artikel 32, een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 4. - Verbalisanten ruimtelijke ordening".".
Art. 169. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 38/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 38/2. In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015 wordt aan onderafdeling 4, toegevoegd bij artikel 38/1, een artikel 6.2.5/1 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.2.5/1. § 1. De volgende personen kunnen verbalisant ruimtelijke ordening zijn:
1° de personeelsleden van de entiteit, bevoegd voor de uitvoering van de handhavingstaken met betrekking tot de ruimtelijke ordening, die daarvoor worden aangewezen door de Vlaamse Regering;
2° de personeelsleden van het Vlaamse Gewest van andere entiteiten, die daarvoor worden aangewezen door de Vlaamse Regering;
3° de personeelsleden van de gemeente, die daarvoor worden aangewezen door het college van burgemeester en schepenen;
4° de personeelsleden van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, die daarvoor worden aangewezen door de colleges van burgemeester en schepenen.
De Vlaamse Regering kan voorwaarden, die onder meer betrekking kunnen hebben op de scholingsvereisten, bepalen waaraan de verbalisanten ruimtelijke ordening moeten voldoen.
§ 2. De Vlaamse Regering wijst onder de gewestelijke personeelsleden die als verbalisant ruimtelijke ordening zijn aangewezen, degenen aan die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, verkrijgen om misdrijven als vermeld in dit hoofdstuk, op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal.
§ 3. Contractuele personeelsleden kunnen alleen verbalisant ruimtelijke ordening zijn als ze zijn beëdigd. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden van de eedaflegging bepalen.
Een beëdiging op grond van artikel 106 van het Gemeentedecreet geldt tevens als eedaflegging in de zin van het eerste lid.
§ 4. De Vlaamse Regering kan de aanwijzingsbevoegdheid, vermeld in paragraaf 1 en 2, delegeren.".".
Art. 170. In artikel 42, 50 en 52 van hetzelfde decreet wordt in de toe te voegen artikelen 6.2.7, 6.2.13 en 6.2.14 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het woord "beboetingsambtenaar" telkens vervangen door het woord "entiteit".
Art. 171. Artikel 43 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 172. In artikel 46 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen artikel 6.2.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in paragraaf 4 de zinsnede "en, in voorkomend geval, de bijbehorende expertisekosten en de opgelegde voordeelontnemingen" opgeheven.
Art. 173. In artikel 48 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.2.12 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede ", samen met een afschrift van het verslag waarop dat gegrond wordt," opgeheven;
2° in paragraaf 1, eerste en tweede lid, wordt het woord "beboetingsambtenaar" vervangen door het woord "entiteit";
3° paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen door wat volgt:
"De gewestelijk entiteit kan een verbalisant ruimtelijke ordening verzoeken om aanvullende inlichtingen te verstrekken.";
4° in paragraaf 2 wordt het woord "beboetingsambtenaar" vervangen door het woord "entiteit";
5° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt:
" § 4. Binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de vermoedelijke overtreder op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de gewestelijke entiteit tot het opleggen van een exclusieve bestuurlijke geldboete, kan degene aan wie de boete is opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, volgens de procedure, vermeld in hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, en hoofdstuk 4, afdelingen 1, 2 en 4, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Het beroep schorst de bestreden beslissing.".
Art. 174. In artikel 50 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen artikel 6.2.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening paragraaf 4, derde lid, vervangen door wat volgt:
"Binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum waarop de vermoedelijke overtreder op de hoogte wordt gebracht van de beslissing van de gewestelijke entiteit tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete, kan degene aan wie de boete is opgelegd, beroep indienen bij het Handhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, volgens de procedure, vermeld in hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, en hoofdstuk 4, afdelingen 1, 2 4, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges. Het beroep schorst de bestreden beslissing.".
Art. 175. In artikel 53 van hetzelfde decreet wordt in het opschrift van hoofdstuk III het woord "Rechterlijk" vervangen door het woord "Rechterlijke".
Art. 176. In artikel 54 en 61 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "hoofdstuk IIII," vervangen door de zinsnede "hoofdstuk III,".
Art. 177. In artikel 55 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. Onder bevoegde overheid als vermeld in deze afdeling, wordt verstaan: het Openbaar Ministerie, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur in naam van het Vlaamse Gewest, alsook de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester in naam van de gemeente.";
2° paragraaf 5, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt:
"De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde. De rechtbank hanteert daarvoor de forfaitaire bedragen, bepaald door de Vlaamse Regering, maar kan het aldus bekomen bedrag ambtshalve of op verzoek verminderen als dat bedrag kennelijk de vergoeding te boven gaat om de schade aan de goede ruimtelijke ordening te herstellen.".
Art. 178. In artikel 57 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.3.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen.";
2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
" § 3. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundige inspecteur en de burgemeester verjaart als volgt:
1° in ruimtelijk kwetsbaar gebied: na verloop van tien jaar;
2° in open ruimtegebied: na verloop van tien jaar;
3° in de andere gebieden: na verloop van vijf jaar.
Bij herstelvorderingen voor stedenbouwkundige misdrijven nemen de termijnen, vermeld in het eerste lid, een aanvang de dag waarop het misdrijf is voltooid. In afwijking van het eerste lid kunnen herstelvorderingen voor de burgerlijke rechtbank, gebaseerd op stedenbouwkundige misdrijven, nooit verjaren voor het verval van de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete. Artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering en de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden betreffende burgerlijke rechtsvorderingen die volgen uit een misdrijf, blijven van toepassing.
Bij herstelvorderingen voor stedenbouwkundige inbreuken voor de burgerlijke rechtbank neemt de verjaringstermijn een aanvang de dag die volgt op de dag waarop de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld. De gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden, vermeld in de artikelen 2242 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, blijven van toepassing.".
Art. 179. In artikel 58 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.3.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 4, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt:
"De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel, kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, ambtshalve of op eenvoudig verzoek beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk wordt ingevorderd, zonder dat die beslissing betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. Er wordt in de beslissing rekening gehouden met de gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel.";
2° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 5. Onverminderd paragraaf 4 kan het Vlaamse Gewest of de gemeente, respectievelijk vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen, op gemotiveerd verzoek tijdelijk of definitief afzien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. Dat kan voor het geheel of voor een gedeelte van de opeisbare schuldvordering zonder dat het betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. De Vlaamse Regering respectievelijk het college van burgemeester en schepenen kunnen hun beslissingsbevoegdheid delegeren.
Het gemotiveerde verzoek, met inbegrip van eventuele bijlagen, wordt ingediend met een beveiligde zending respectievelijk bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde of bij het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde. De verzoeker bezorgt een afschrift van het verzoek aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel.
Binnen een ordetermijn van negentig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de beveiligde zending wordt er uitspraak gedaan, in voorkomend geval, na het schriftelijke advies, vermeld in artikel 6.3.12, van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering. De termijn van negentig dagen is geschorst vanaf de adviesaanvraag tot de dag dat het advies wordt verleend of tot de termijn voor het verlenen van advies is verstreken. Het advies is niet bindend.
De verzoeker wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de beslissing. De beslissing wordt ook bezorgd aan de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de uitvoering van deze paragraaf.".
Art. 180. In artikel 59 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen artikel 6.3.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening aan paragraaf 2, 4°, na de zinsnede " § 4" de zinsnede "en § 5" toegevoegd.
Art. 181. In artikel 60 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.3.6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren,";
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren,";
3° paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen door wat volgt:
"Bij gebrek aan een betekening met bevel tot uitvoeren is alleen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd om een proces-verbaal van vaststelling op te stellen.";
4° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren," en wordt de zinsnede "overheden, vermeld in het derde lid," vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester, die niet in de akte van betekening vermeld zijn als opdrachtgever".
Art. 182. In artikel 69 van hetzelfde decreet wordt het opschrift van de toe te voegen onderafdeling 3 vervangen door wat volgt:
"Onderafdeling 3. - Bevoegdheid inzake advisering bij opeisbare dwangsomschulden en bij beroepen tegen bestuurlijke besluiten".
Art. 183. In artikel 70 van hetzelfde decreet wordt het toe te voegen artikel 6.3.12 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vervangen door wat volgt:
"Art. 6.3.12. § 1. In de procedure, vermeld in artikel 6.3.4, § 5, wint respectievelijk de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen een schriftelijk advies in bij de hoge raad over het verzoek om tijdelijk of definitief af te zien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. De hoge raad behandelt die adviesaanvragen bij voorrang.
In zijn advies houdt de hoge raad in het bijzonder rekening met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel. De hoge raad toetst zijn advies aan de beleidslijnen die in voorkomend geval opgenomen zijn in het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening, vermeld in artikel 6.1.3, § 1, vierde lid, 6°.
§ 2. Het advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de adviesaanvraag door de hoge raad. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. De werkingsregels, vermeld in artikel 6.3.13, § 1, en artikel 6.3.14 tot en met 6.3.17, zijn van overeenkomstige toepassing. Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.".
Art. 184. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 70/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 70/1. In dezelfde codex wordt aan onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 69, een artikel 6.3.12/1 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3.12/1. § 1. In de beroepsprocedure, vermeld in artikel 6.4.8 en 6.4.15, wint de Vlaamse Regering schriftelijk advies in bij de hoge raad over de herstelmaatregelen als het dossier ontvankelijk wordt bevonden. De hoge raad behandelt die adviesaanvragen bij voorrang.
§ 2. Het advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen vanaf de dag na de ontvangst van de adviesaanvraag door de hoge raad. Als die termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
§ 3. De werkingsregels, vermeld in artikel 6.3.13, § 1, en artikel 6.3.14 tot en met 6.3.17, zijn van overeenkomstige toepassing. Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.".".
Art. 185. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 70/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 70/2. In titel VI, hoofdstuk III, van dezelfde codex, wordt in afdeling 2, ingevoegd bij artikel 61, een onderafdeling 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 3/1. - Bemiddeling".".
Art. 186. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 70/3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 70/3. In titel VI, hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde codex, wordt in onderafdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 70/2, een artikel 6.3.12/2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3.12/2. De hoge raad is belast met vrijwillige en gerechtelijke bemiddeling zoals vermeld in artikel 6.3.12/3 en 6.3.12/4.
De hoge raad kan een bemiddelaar aanwijzen onder zijn leden of onder de leden van het permanent secretariaat.
Het procedure- en werkingsreglement, vermeld in artikel 6.3.14, regelt de nadere procedurele regels.".".
Art. 187. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 70/4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 70/4. In titel VI, hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde codex, wordt in onderafdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 70/2, een artikel 6.3.12/3 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3.12/3. § 1. Van bij de aanvang van een bestuurlijke procedure tot minnelijke schikking zoals vermeld in artikel 6.4.19 of een procedure tot het sluiten van een dading zoals vermeld in artikel 6.3.5, kan elke belanghebbende vragen aan de hoge raad om een vrijwillige bemiddeling op te starten.
Dit geldt ook in geval van weigering van een minnelijke schikking of een dading door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester.
§ 2. De aanvraag om een vrijwillige bemiddeling op te starten wordt op straffe van onontvankelijkheid per beveiligde zending betekend aan de hoge raad.
De aanvrager doet in de bemiddelingsaanvraag een opgave van de personen aan wie de zakelijke rechten op het onroerend goed waarop de minnelijke schikking of de dading betrekking heeft, toebehoren.
In geval van niet-inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag stelt de hoge raad de aanvrager, de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester van de bevoegde gemeente hiervan per beveiligde zending in kennis.
In geval van inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag stelt de hoge raad de personen, vermeld in het tweede en derde lid, hiervan per beveiligde zending in kennis.
De personen, vermeld in het tweede en derde lid, worden voor de toepassing van dit artikel samen aangeduid als de betrokken partijen.
De door de hoge raad aangewezen bemiddelaar kan ook derden bij de bemiddeling betrekken.
§ 3. Een bemiddeling eindigt wanneer de betrokken partijen een bemiddelingsakkoord bereiken.
Onverminderd het eerste lid kan de hoge raad een bemiddeling te allen tijde beëindigen eens hij vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld. Dit kan onder meer wanneer de betrokken partijen de raad in kennis stellen van hun wil om een einde te maken aan de bemiddeling. De hoge raad stelt de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2, daarvan per beveiligde zending in kennis.
§ 4. Vanaf de betekening van de bemiddelingsaanvraag in de procedure tot minnelijke schikking bedoeld in artikel 6.4.19, is de verjaring van de herstelvordering zoals bedoeld in artikel 6.3.3, § 3, en van het recht een bestuurlijke maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 6.4.3, § 2, geschorst voor de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.
Vanaf de verzending van de bemiddelingsaanvraag in de procedure tot dading bedoeld in artikel 6.3.5, is de verjaring van het recht op uitvoeren van de definitieve rechterlijke herstelmaatregel geschorst voor de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.
De schorsing bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt een einde vanaf de datum waarop:
1° de hoge raad de beslissing tot niet-inaanmerkingneming van de bemiddelingsaanvraag aan de aanvrager betekent;
2° een bemiddelingsakkoord bereikt wordt;
3° de hoge raad de beëindiging van de bemiddeling omwille van de vaststelling dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, betekent aan de betrokken partijen en desgevallend de betrokken derden bedoeld in paragraaf 2.".".
Art. 188. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015, 4 mei 2016 en 1 juli 2016, wordt een artikel 70/5 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 70/5. In titel VI, hoofdstuk III, afdeling 2, van dezelfde codex, wordt in onderafdeling 3/1, ingevoegd bij artikel 70/2, een artikel 6.3.12/4 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 6.3.12/4. § 1. Zolang de zaak niet in beraad is genomen, kan de reeds geadieerde rechter in elke stand van de procedure zoals bedoeld in artikel 6.3.1 en 6.3.3, op verzoek van een van de partijen in het geding, op verzoek van de overheid die de herstelmaatregel vordert of op eigen initiatief een gerechtelijke bemiddeling bij de hoge raad bevelen.
De rechterlijke beslissing die een bemiddeling beveelt, legt de duur van de opdracht van de hoge raad vast, zonder dat deze drie maanden kan overschrijden. Zij vermeldt tevens de datum waarop de zaak is verdaagd.
§ 2. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van de rechterlijke beslissing aan de partijen in het geding, de overheid die de herstelmaatregel vordert en de hoge raad.
De door de hoge raad aangewezen bemiddelaar kan derden bij de bemiddeling betrekken. Dit geldt ook ten opzichte van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester indien geen van hen een rechterlijke herstelmaatregel heeft gevorderd.
§ 3. Als een bemiddelingsakkoord is bereikt, maakt de hoge raad dit over aan de rechtbank.
Minstens meldt de hoge raad bij afloop van de bemiddelingsopdracht schriftelijk aan de rechter of er al dan niet een bemiddelingsakkoord is bekomen.
De rechter behoudt niettemin de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en zowel de overheid die de herstelmaatregel vordert als de partijen in het geding ermee instemmen, de bemiddelingsopdracht van de hoge raad voor een door hem bepaalde termijn te verlengen.
§ 4. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik de noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de hoge raad kan hij ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn een einde maken aan de bemiddeling.
§ 5. Er is geen rechtsmiddel mogelijk tegen de beslissing waarbij de bemiddeling wordt bevolen, verlengd of beëindigd.".".
Art. 189. In artikel 81 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 van het toe te voegen artikel 6.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vervangen door wat volgt:
" § 2. Het recht om een bestuurlijke maatregel op te leggen verjaart als volgt:
1° in ruimtelijk kwetsbaar gebied: na verloop van tien jaar;
2° in open ruimtegebied: na verloop van tien jaar;
3° in de andere gebieden: na verloop van vijf jaar.
Bij bestuurlijke maatregelen voor stedenbouwkundige misdrijven neemt de termijn een aanvang hetzij de dag die volgt op de dag dat de procureur des Konings zijn beslissing, vermeld in artikel 6.2.13, § 3, houdende geen strafrechtelijke behandeling heeft meegedeeld, hetzij, bij gebrek aan een tijdige beslissing van de procureur des Konings, vanaf de dag nadat de termijn, vermeld in artikel 6.2.13, § 2, waarover de procureur des Konings beschikt, is verlopen.
Bij bestuurlijke maatregelen voor stedenbouwkundige inbreuken neemt de verjaringstermijn een aanvang de dag die volgt op de dag dat de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld.".
Art. 190. In artikel 83 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt:
"De verbalisanten ruimtelijke ordening en de agenten of officieren van de gerechtelijke politie kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van handelingen bevelen als ze vaststellen dat de handeling voldoet aan de materiële omschrijving van een misdrijf of inbreuk als vermeld in artikel 6.2.1 of 6.2.2. Het stakingsbevel is een preventieve en voorlopige maatregel en is gericht op het voorkomen van schendingen die betrekking hebben op het uitvoeren of voortzetten van de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1 of 4.2.15, hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning, hetzij zonder omgevingsvergunningen voor stedenbouwkundige handelingen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden, en die wat het gebruik en de instandhouding betreft bijkomend:
a) hetzij een verzwaring van de schade aan de goede ruimtelijke ordening toebrengen;
b) hetzij door hun impact de ruimtelijke bestemming van het gebied in het gedrang brengen.";
2° in paragraaf 1 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Bij schendingen inzake gebruik en instandhouding in ruimtelijk kwetsbare gebieden die onder het eerste lid vallen, kan uiterlijk tot twee jaar vanaf de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, een bevel tot staking worden gegeven. Buiten ruimtelijk kwetsbare gebieden is dat beperkt tot uiterlijk een jaar vanaf de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden.";
3° in paragraaf 1 wordt in het tweede lid, dat het derde lid wordt, de zinsnede "ambtenaren, personeelsleden," vervangen door de woorden "verbalisanten ruimtelijke ordening en de".
Art. 191. In artikel 84 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen artikel 6.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de zinsnede "ambtenaren, personeelsleden," vervangen door de woorden "verbalisanten ruimtelijke ordening en de".
Art. 192. In artikel 88 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Tegen de beslissing tot toepassing van bestuursdwang kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde. Bij de beoordeling van de herstelmaatregelen is artikel 6.4.7, § 2, van overeenkomstige toepassing, met inbegrip van de mogelijkheid tot vermindering van de meerwaarde, op verzoek en ambtshalve. Het beroep heeft schorsende werking.";
2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. Binnen een termijn van negentig dagen na de betekening van het beroepschrift wordt er over het beroep uitspraak gedaan, in voorkomend geval, na schriftelijk advies over de herstelmaatregel van de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering als vermeld in artikel 6.3.12/1. De termijn van negentig dagen is geschorst vanaf de adviesaanvraag tot de dag dat het advies wordt verleend of tot de termijn voor het verlenen van advies is verstreken.
De termijn van negentig dagen kan op voorwaarde van kennisgeving binnen die termijn aan de vermoedelijke overtreder en de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de beslissing heeft genomen, eenmalig worden verlengd met negentig dagen. Bij gebrek aan een tijdige beslissing over het beroep vervalt de bestuurlijke maatregel. De vermoedelijke overtreder en de stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester die de beslissing heeft genomen, wordt van het verval schriftelijk op de hoogte gebracht. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de kennisgeving van de beslissing over het beroep en de uitvoering van dit artikel.".
Art. 193. In artikel 89 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.9 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren,";
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren,";
3° paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen door wat volgt:
"Bij gebrek aan een betekening met bevel tot uitvoeren is alleen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur bevoegd om een proces-verbaal van vaststelling op te stellen.";
4° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "bevoegde overheid" vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester die de titel heeft laten betekenen met bevel tot uitvoeren," en wordt de zinsnede "andere bevoegde overheden, vermeld in het derde lid," vervangen door de zinsnede "stedenbouwkundige inspecteur of burgemeester, die niet in de akte van betekening vermeld zijn als opdrachtgever".
Art. 194. In artikel 96 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen artikel 6.4.15 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in paragraaf 1 het eerste lid vervangen door wat volgt:
"Tegen de beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom kan de vermoedelijke overtreder beroep instellen bij de Vlaamse Regering of haar gemachtigde. Bij de beoordeling van de herstelmaatregelen is artikel 6.4.7, § 2, van overeenkomstige toepassing, met inbegrip van de mogelijkheid tot vermindering van de meerwaarde, op verzoek en ambtshalve. Het beroep heeft schorsende werking.".
Art. 195. In artikel 97 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.16 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt:
"De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van de dwangsomtitel, kan, respectievelijk in naam van het Vlaamse Gewest of de gemeente, ambtshalve of op eenvoudig verzoek beslissen dat een opeisbare dwangsomschuld niet of maar gedeeltelijk wordt ingevorderd, zonder dat die beslissing betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. Er wordt in de beslissing rekening gehouden met de gestelde handelingen en de genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling, alsook met de gehele of gedeeltelijke realisatie van het herstel. De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden vastleggen en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit lid.";
2° er worden een vierde en vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Met behoud van de toepassing van het derde lid kan het Vlaamse Gewest of de gemeente, respectievelijk vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering of het college van burgemeester en schepenen, op gemotiveerd verzoek tijdelijk of definitief afzien van verdere inning van een opeisbaar geworden dwangsomschuld. Dat kan voor het geheel of voor een gedeelte van de opeisbare schuldvordering zonder dat het betrekking kan hebben op de gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt. De Vlaamse Regering respectievelijk het college van burgemeester en schepenen kunnen hun beslissingsbevoegdheid delegeren.
Het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 6.3.4, § 5, zijn van overeenkomstige toepassing.".
Art. 196. In artikel 98 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.17 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de woorden "stedenbouwkundige inspecteur die de dwangsomtitel heeft doen betekenen" vervangen door de zinsnede "gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur of de burgemeester, vermeld in de betekening van het uitvoerbare besluit, die respectievelijk optreedt namens het Vlaamse Gewest of de gemeente".
Art. 197. In artikel 101 van hetzelfde decreet worden in het toe te voegen artikel 6.4.19 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in paragraaf 1 de woorden "stedenbouwkundige inspecteur" vervangen door de zinsnede "gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur, de gemeentelijke stedenbouwkundige inspecteur".
Art. 198. In artikel 112 van hetzelfde decreet worden in het vervangen artikel 7.7.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden tussen de woorden "beginnen de termijnen" en de zinsnede ", vermeld in artikel 6.3.3, § 3," de woorden "voor herstelvorderingen bij stedenbouwkundige misdrijven" ingevoegd;
2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als het recht om een herstelvordering in te stellen is ontstaan vóór de inwerkingtreding van artikel 31 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning en op die datum niet of verjaard is of verjaard verklaard is bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing, beginnen de verjaringstermijnen voor herstelvorderingen bij stedenbouwkundige inbreuken, vermeld in artikel 6.3.3, § 3, te lopen vanaf de inwerkingtreding van artikel 31 van het voormelde decreet, ongeacht wanneer de eerste strafbare handeling of omissie, al dan niet deel uitmakend van feiten die door eenheid van opzet zijn verbonden, is gesteld. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet meer bedragen dan tien jaar in ruimtelijk kwetsbaar gebied en open ruimtegebied en vijf jaar in alle andere gebieden als het tot inbreuk verworden misdrijf is beëindigd vóór de inwerkingtreding van dat artikel 31.".
Art. 199. In artikel 114 van hetzelfde decreet wordt in het vervangende artikel 7.7.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening het getal "56" vervangen door het getal "55".
Art. 200. In artikel 116 van hetzelfde decreet wordt het toe te voegen artikel 7.7.6 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vervangen door wat volgt:
"Art. 7.7.6. In afwijking van artikel 6.2.6 wordt de voorzetting van handelingen, werken of wijzigingen die voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning zijn vastgesteld, en die in strijd zijn met een stakingsbevel, bestraft conform de bepalingen van artikel 6.1.49 en 6.1.50, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet. Titel VI, hoofdstuk I, afdeling 7, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet, blijft onverkort van toepassing op die feiten en op de administratieve geldboete die erop gegrond zijn of worden.
Als de voortzetting van de handelingen, werken of wijzigingen in strijd met een bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding is uitgevoerd voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning en wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet, wordt er een geldboete opgelegd conform de procedure van onderafdeling 3 van titel VI, hoofdstuk II, afdeling 3, met dien verstande dat de administratieve geldboete niet meer kan bedragen dan bepaald in artikel 6.1.49, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van artikel 41 van het voormelde decreet.".
Art. 201. In artikel 128 van hetzelfde decreet wordt in het in te voegen artikel 16.3.23bis van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid in het eerste lid de zinsnede "ambtenaren, vermeld in artikel 6.2.4, eerste lid" vervangen door de zinsnede "personeelsleden, vermeld in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 3° en 4° ".
Art. 202. In artikel 129 van hetzelfde decreet wordt in het in te voegen artikel 16.3.24bis van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid in het eerste lid de zinsnede "ambtenaren, vermeld in artikel 6.2.4, eerste lid" vervangen door de zinsnede "personeelsleden, vermeld in artikel 6.2.5/1, § 1, eerste lid, 3° en 4° ".
Art. 203. In artikel 130 van hetzelfde decreet wordt in het toe te voegen derde lid van artikel 16.3.25 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid het woord "ambtenaren" vervangen door het woord "personeelsleden".
Art. 204. In artikel 134 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "16.4.21, 16.4.39, 16.4.44, 16.4.62, 16.4.63 en 16.4.65" vervangen door de zinsnede "16.4.39 en 16.4.44".
Art. 205. Artikel 135 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 206. Artikel 136 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 136. Artikel 16.4.28 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 20 april 2012 en 25 april 2014, wordt opgeheven.".
Art. 207. Artikel 137 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 208. In artikel 138 van hetzelfde decreet wordt in het te wijzigen artikel 16.5.1, § 1, eerste lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid de zinsnede "in artikel 16.4.19, § 4" vervangen door de zinsnede "artikel 44 van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.".

HOOFDSTUK 12. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten
Art. 209. In artikel 14, 7°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten wordt punt a) vervangen door wat volgt:
"a) de ruimtelijke beleidsplannen of het richtinggevende en bindende gedeelte van de ruimtelijke structuurplannen;".
Art. 210. In artikel 23, derde lid, 6°, van hetzelfde decreet wordt punt a) vervangen door wat volgt:
"a) de ruimtelijke beleidsplannen of het richtinggevende en bindende gedeelte van de ruimtelijke structuurplannen;".

HOOFDSTUK 13. - Wijziging van het decreet van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie
Art. 211. Artikel 182 van het decreet van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 182. Artikel 115 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 34 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.".

HOOFDSTUK 14. - Wijzigingen van het decreet van 4 mei 2016 houdende wijziging van diverse decreten ingevolge de integratie van de opdrachten van het agentschap Inspectie RWO in het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en het agentschap Wonen-Vlaanderen, alsook betreffende de begrotingsfondsen en andere technische aanpassingen
Art. 212. In artikel 7 van het decreet van 4 mei 2016 houdende wijziging van diverse decreten ingevolge de integratie van de opdrachten van het agentschap Inspectie RWO in het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en het agentschap Wonen-Vlaanderen, alsook betreffende de begrotingsfondsen en andere technische aanpassingen wordt in het te wijzigen artikel 16.4.19 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid paragraaf 2, 2°, vervangen door wat volgt:
"2° de beroepen die worden ingesteld tegen beslissingen van de gewestelijke entiteit, vermeld in artikel 6.1.1, 2°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, over de oplegging van een exclusieve of een alternatieve bestuurlijke geldboete als vermeld in artikel 6.2.2, 6.2.6 en 6.2.13, § 4, van die codex;".

HOOFDSTUK 15. - Wijziging van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid
Art. 213. In artikel 59, 2°, van het decreet van 15 juli 2016 betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid wordt de zinsnede "1 januari 2018" vervangen door de woorden "een door de Vlaamse Regering per artikel vast te stellen datum".

HOOFDSTUK 16. - Slotbepalingen
Afdeling 1. - Overgangsmaatregelen
Onderafdeling 1. - Beleidsplanning
Art. 214. § 1. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen blijft van kracht tot het wordt vervangen door het eerste Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Artikel 2.1.2, § 2, § 3, § 6 en § 7, en artikel 2.2.7, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23, blijven van toepassing zolang het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen van kracht is. De bepalingen in kwestie van voormelde codex gelden echter niet ten aanzien van de vaststelling van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleidsplannen, noch ten aanzien van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die vastgesteld worden nadat een eerste provinciaal of gemeentelijk beleidsplan ruimte is vastgesteld.
Artikel 2.2.16, § 3, 1°, en artikel 2.2.23, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, aangevuld met de door dit decreet ingevoegde mogelijkheid om de definitieve vaststelling van het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie te vernietigen, zijn van toepassing zolang het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen van kracht is. De bepalingen in kwestie van voormelde codex gelden echter niet ten aanzien van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die vastgesteld worden nadat een eerste provinciaal of gemeentelijk beleidsplan ruimte is vastgesteld.
§ 2. Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen kan de Vlaamse Regering onderdelen van provinciale of gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De Vlaamse Regering wint hiervoor het advies in van de betrokken provincieraad of de gemeenteraad, al naargelang.
De Vlaamse Regering kan, met toepassing van de modaliteiten van artikel 2.2.16 of artikel 2.2.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, een provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan schorsen of vernietigen dat uitvoering geeft aan een onderdeel van het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk structuurplan dat niet meer geldig is door toepassing van het eerste lid.
§ 3. Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig zijn vastgesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, kunnen definitief worden vastgesteld ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zoals het gold tot aan de inwerkingtreding van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, mits daarbij artikel 2.1.2, § 2, § 3 en § 6, en artikel 2.2.7, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet of krachtens paragraaf 1, worden nageleefd.
Art. 215. § 1. Een provinciaal ruimtelijk structuurplan blijft van kracht tot het wordt vervangen door een eerste provinciaal beleidsplan ruimte voor de provincie in kwestie.
Artikel 2.1.2, § 2, § 3, § 6 en § 7, en artikel 2.2.12, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, blijven van toepassing zolang het provinciaal ruimtelijk structuurplan van kracht is. De bepalingen in kwestie van voormelde codex gelden echter niet ten aanzien van de vaststelling van gemeentelijke ruimtelijke beleidsplannen, noch ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die vastgesteld worden nadat een eerste gemeentelijk beleidsplan ruimte is vastgesteld.
Artikel 2.2.16, § 3, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals het gold tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, aangevuld met de door dit decreet ingevoegde mogelijkheid om de definitieve vaststelling van het betrokken provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan te vernietigen, is van toepassing zolang het provinciaal ruimtelijk structuurplan van kracht is.
Artikel 2.2.23, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals het gold tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, aangevuld met de door dit decreet ingevoegde mogelijkheid om de definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie te vernietigen, is van toepassing zolang het provinciaal ruimtelijk structuurplan van kracht is. De bepaling in kwestie van voormelde codex geldt echter niet ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die vastgesteld worden nadat een eerste gemeentelijk beleidsplan ruimte is vastgesteld.
§ 2. Bij de definitieve vaststelling van beleidskaders van het provinciaal beleidsplan ruimte kan de provincieraad onderdelen van gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen omschrijven of aanduiden die niet meer geldig zijn. De provincieraad wint hiervoor het advies in van de betrokken gemeenteraad.
De deputatie kan, met toepassing van de modaliteiten van artikel 2.2.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan schorsen dat uitvoering geeft aan een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan dat niet meer geldig is door toepassing van het eerste lid.
§ 3. Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig zijn vastgesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van het provinciaal beleidsplan ruimte, kunnen definitief worden vastgesteld ter uitvoering van het provinciaal ruimtelijk structuurplan zoals het gold tot aan de inwerkingtreding van het provinciaal beleidsplan ruimte, mits daarbij artikel 2.1.2, § 2, § 3 en § 6, en artikel 2.2.12, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet of krachtens paragraaf 1, worden nageleefd.
De Vlaamse Regering kan, met toepassing van artikel 2.2.16 van de voormelde codex, een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan schorsen of vernietigen dat vastgesteld wordt in strijd met de voorwaarden, vermeld in het eerste lid.
Art. 216. § 1. Een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan blijft van kracht tot het wordt vervangen door een eerste gemeentelijk beleidsplan ruimte voor de gemeente in kwestie.
Artikel 2.1.2, § 2, § 3, § 6 en § 7, en artikel 2.2.18, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, blijven van toepassing zolang het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van kracht is.
Artikel 2.2.23, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals het gold tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet, aangevuld met de door dit decreet ingevoegde mogelijkheid om de definitieve vaststelling van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie te vernietigen, is van toepassing zolang het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van kracht is.
§ 2. Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig zijn vastgesteld op het ogenblik van de inwerkingtreding van het gemeentelijk beleidsplan ruimte, kunnen definitief worden vastgesteld ter uitvoering van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan zoals het gold tot aan de inwerkingtreding van het gemeentelijk beleidsplan ruimte, mits daarbij artikel 2.1.2, § 2, § 3 en § 6, en artikel 2.2.18, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet of krachtens paragraaf 1, worden nageleefd.
De Vlaamse Regering of de deputatie kan, met toepassing van artikel 2.2.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan schorsen of vernietigen dat vastgesteld wordt in strijd met de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, met dien verstande dat de deputatie alleen kan schorsen.
Art. 217. § 1. Tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet kan een gemeenteraad respectievelijk een provincieraad nog een eerste gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of een volledige herziening van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, respectievelijk een volledige herziening van een provinciaal ruimtelijk structuurplan voorlopig vaststellen. De opmaak of herziening wordt dan afgewerkt met toepassing van de regels, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet.
Als ondertussen het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een provinciaal beleidsplan ruimte voor de provincie in kwestie is vastgesteld, moeten bij de vaststelling van het eerste gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of van de herziening van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk structuurplan de bepalingen van artikel 2.1.1, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening naar analogie worden toegepast.
§ 2. Na de periode, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kan een gemeenteraad of een provincieraad nog eenmalig een gedeeltelijke herziening van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk structuurplan doorvoeren, met toepassing van de regels, zoals ze golden tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 23 van dit decreet.
Als ondertussen het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen of een provinciaal beleidsplan ruimte voor de provincie in kwestie is vastgesteld, moeten bij de herziening van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk structuurplan de bepalingen van artikel 2.1.1, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening naar analogie worden toegepast.
Art. 218. Tot aan de eerste definitieve vaststelling van de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, kan de Vlaamse Regering ter uitvoering van de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan private rechtspersonen die betrokken zijn bij een samenwerkingsverband voor het opzetten, coördineren en realiseren van een strategisch project.
Subsidieaanvragen die zijn ingediend voor de datum van de eerste definitieve vaststelling van de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen worden verder afgehandeld volgens de daarvoor geldende voorwaarden en procedure.
Onderafdeling 2. - Toezicht op ruimtelijke uitvoeringsplannen en verordeningen en aankoopplicht
Art. 219. Artikel 36, 37, 1°, 42 en 43 zijn van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief worden vastgesteld vanaf de datum van inwerkingtreding van voormelde artikelen.
Art. 220. Artikel 46, 2° en 4°, is van toepassing op stedenbouwkundige verordeningen die definitief worden vastgesteld vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 46, 2° en 4°.
Art. 221. Artikel 2.4.10 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals het gold tot voor de datum van inwerkingtreding van artikel 47 van dit decreet, blijft van toepassing op aanvragen tot verwerving die op ontvankelijke wijze zijn betekend voor de datum van inwerkingtreding van artikel 47 van dit decreet.
Onderafdeling 3. - Als watergevoelig openruimtegebied aangeduide gebieden
Art. 222. Artikel 5.6.8, § 5, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is van toepassing op delen van ruimtelijke uitvoeringsplannen die voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° de plannen zijn voorlopig vastgesteld voor de aanduiding van de gebieden als `watergevoelig open ruimtegebied', overeenkomstig artikel 5.6.8, § 1, van de voormelde codex;
2° de plannen houden al rekening met het conflict dat bestaat tussen de verdere realisatie van de bestemming en de belangen van het watersysteem.
Onderafdeling 4. - Planbaten
Art. 223. Artikel 50 is van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig worden vastgesteld vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 50.
Onderafdeling 5. - Verkavelingsplicht vanaf twee onbebouwde kavels
Art. 224. Artikel 52, 4°, is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 52, 4°.
Onderafdeling 6. - Meldingen
Art. 225. Handelingen, opgenomen in meldingsaktes voor stedenbouwkundige handelingen die zijn betekend voor de datum van inwerkingtreding van artikel 155, kunnen niet meer worden gestart twee jaar na de datum van inwerkingtreding van artikel 155.
Onderafdeling 7. - Verkavelingen meer dan vijftien jaar oud
Art. 226. Artikel 62, 2°, 3° en 5°, is van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 62, 2°, 3° en 5°.
Onderafdeling 8. - Tweede of bijkomende bedrijfswoning en afwijkingen in het kader van onroerend erfgoed
Art. 227. Artikel 60 en artikel 63 zijn van toepassing op vergunningsaanvragen die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van voormelde artikelen.
Onderafdeling 9. - Tuincentrum
Art. 228. Artikel 77 is van toepassing op aanvragen tot planologisch attest die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 77.
Onderafdeling 10. - Herziening, opheffing of wijziging van verkavelingsvergunningen
Art. 229. Artikel 145 is van toepassing op aanvragen die worden opgestart vanaf de datum van inwerkingtreding van voormelde artikelen.
Art. 230. Artikel 146 is van toepassing op aanvragen die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van voormelde artikelen.
Onderafdeling 11. - Vegetatiewijzigingen
Art. 231. Alle vergunningen voor wijzigingen van de vegetatie die zijn verleend met toepassing van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, blijven van kracht na de inwerkingtreding van artikel 113 van dit decreet en worden beschouwd als omgevingsvergunning voor het wijzigen van de vegetatie overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
De aanvragen van een vergunning voor wijzigingen van de vegetatie, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 113 van dit decreet zijn ingediend, worden behandeld volgens de procedureregels van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, zoals die golden op het ogenblik van indiening van de aanvraag.
Onderafdeling 12. - Gewijzigde beroepsmogelijkheid
Art. 232. Artikel 133, 2°, en artikel 151, 3°, zijn van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning die worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 133, 2°.
Afdeling 2. - Opheffingsbepaling
Art. 233. Artikelen 95 tot en met 98 van dit decreet worden opgeheven op de datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepalingen
Art. 234. Artikel 20, 3°, treedt in werking op 1 januari 2019. De met toepassing van artikel 1.3.3, § 11, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening verleende vrijstellingen van de verplichting om een gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening op te richten, vervallen op dezelfde datum.
Art. 235. Artikel 19 van dit decreet treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 2 van het decreet van 18 november 2016 houdende de vernieuwde taakstelling en gewijzigde financiering van de provincies.
De leden van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening die door de deputatie voorgedragen zijn uit de diensten op provinciaal niveau voor cultuur worden geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn op de datum van inwerkingtreding van artikel 19 van dit decreet.
De leden die van rechtswege ontslagnemend zijn conform het tweede lid, worden vervangen door leden, gekozen uit een dubbeltal deskundigen inzake ruimtelijke ordening van het provinciebestuur, voorgedragen door de deputatie. Deze vervanging gebeurt bij de eerstvolgende aanpassing of hernieuwing van de samenstelling van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening na de inwerkingtreding van artikel 19 van dit decreet.
In afwachting van de toepassing van het derde lid, wordt de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening geacht geldig te beraadslagen, ook zonder dat de ontslagnemende leden werden vervangen.
Art. 236. Artikel 84 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 15 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Art. 237. De Vlaamse Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van de volgende bepalingen:
1° artikel 23;
2° artikel 61;
3° artikelen 91 en 92;
4° artikel 101;
5° artikelen 4, 5, 6, 1°, 7, 111, 2° en 3°, 112, 113, 1°, 121, 3°, 129, 2°, 133, 1°, 142, 148, 149, 4°, en 151, 2° ;
6° artikelen 114, 115, 118, 119, 120, 121, 5°, 125, 126, 127, 128, 129, 4°, 135, 136, 137, 138, 143 en 147.
De artikelen, vermeld in het eerste lid, 5°, treden ten vroegste in werking op 1 januari 2018.
Art. 238. De artikelen 85, 87, 2°, en 88, 2°, treden in werking veertien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van de eerste aanduiding van watergevoelige openruimtegebieden met toepassing van artikel 5.6.8 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Art. 239. Artikel 103 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 77 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Art. 240. Artikel 104 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 83 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Art. 241. Artikel 105 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 38/2 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Art. 242. De artikelen 106 en 107 treden in werking op de datum van inwerkingtreding van artikel 12 van het decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 8 december 2017.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
G. BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw,
J. SCHAUVLIEGE
_______
Nota
(1) Zitting 2017-2018.
Stukken. - Ontwerp van decreet, 1149 - Nr. 1. - Amendementen, 1149 - Nrs. 2 en 3. - In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen, 1149 - Nr. 4. - Advies van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, 1149 - Nr. 5.- Advies van de Raad van State, 1149 - Nr. 6.- Amendementen, 1149 - Nrs. 7 en 8. - Verslag, 1149 - Nr. 9.- Amendement na indiening van het verslag, 1149 - Nr. 10.- Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1149 - Nr. 11.
Handelingen. - Bespreking en aanneming: Vergadering van 29 november 2017.



  Nieuwsflash
 
Overstroming van 5 - 22 november 2023 erkend als ramp: indienen vanaf 19/4/2024Lees meer
 
 
De Under-Cover overkapping ook in land- en tuinbouwLees meer
 
 
Koningin Mathilde stelt onrechtvaardige cacaoprijzen aan de kaak Lees meer
 
 
Doelgerichtere veredeling naar inuline-rijkere cichorei door CRISPR/Cas Lees meer
 
 
Packaging: find a workable agreement for the fruit and vegetables sector Lees meer
 
 
Ontwerpprogramma 2023-2027 van het Federaal Reductieplan voor GewasbeschermingsmiddelenLees meer
 
 
Afschaffen constructie ‘samengestelde landbouwer’: overgangsregeling Lees meer
 
 
Preventieve maatregelen tegen uitbraak bacterievuur bij fruit- en bomenkweekLees meer
 
 
Milieuaansprakelijkheid mbt het voorkomen en herstellen van milieuschade Lees meer
 
 
Versoepelingen boetesysteem Mestdecreet Lees meer
 
 
Stikstofdecreet en de omgevingsvergunningen Lees meer
 
 
Gefractioneerde bemesting in aardappelen Lees meer
 
 
‘Na 10 jaar eindelijk doorbraak voor toelating kunstmestvervangersLees meer
 
 
Steeds minder antibiotica verstrekt via gemedicineerde voeders Lees meer
 
 
Groen licht voor proefstalregeling en meer rechtszekerheid voor ammoniak reducerende techniekenLees meer
 
 
Tweede prognose van de landbouweconomische rekeningen van 2023 Lees meer
 
 
PFAS in het Vlaamse drinkwater Lees meer
 
 
Landbouwconjunctuur licht verbeterd ondanks natte weersomstandigheden Lees meer
 
 
Uiterste indieningsdatum en belangrijke data voor de verzamelaanvraag 2024 Lees meer
 
 
Brede weersverzekering 2024: aanvragen voor 30/4Lees meer
 
 
Infosessies stikstofdecreet Vlaamse overheid Lees meer