Voor u ligt het Mestrapport 2017. Naar analogie met de voorgaande Mestrapporten, bestaat het uit 4 hoofdstukken. Na een korte schets van het mestbeleid, worden in het tweede hoofdstuk feiten en cijfers gepresenteerd, over mest en milieukwaliteit. De beheerinstrumenten worden toegelicht in het derde hoofdstuk, inclusief de bijdrage van het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting (CVBB). Ten slotte wordt een overzicht gegeven van het overleg met de stakeholders en het wetenschappelijk onderzoek m.b.t. mest.
Via het mestbeleid wordt de diffuse verontreiniging van oppervlakte- en grondwater door de land- en tuinbouwsector aangepakt, conform de Europese Nitraatrichtlijn (91/676/EEG). Om dit te realiseren zijn doelstellingen voor oppervlakte- en grondwater vooropgesteld binnen het 5de mestactieprogramma voor de periode 2015-2018 (MAP5). Uit de waterkwaliteitsgegevens blijkt echter dat we deze doelen niet zullen halen. De laatste vier winterjaren stagneert het percentage MAP-meetpunten met een overschrijding van de drempelwaarde van 50 mg nitraat per liter immers op 20%. De afstand tot het doel van maximaal 5% in 2018 is nog aanzienlijk.
Centraal in MAP5 staat de gebieds- en bedrijfsgerichte aanpak, met strengere maatregelen voor focusbedrijven. De maatregelen van MAP5 dragen vooralsnog niet bij tot de verhoopte realisatie van de waterkwaliteitsdoelstellingen. Zonder vooruit te willen lopen op het volgende actieprogramma, is het nu reeds duidelijk dat bijkomende en gerichtere maatregelen nodig zullen zijn om een duidelijke verbetering van de waterkwaliteit te realiseren.
De waterkwaliteit is nog niet genoeg verbeterd, ondanks de geleverde inspanningen door de land- en tuinbouwsector en andere betrokken actoren. We mogen ons evenwel niet laten verleiden tot defaitisme. De resultaten van de controleacties door de Mestbank en de vaststellingen tijdens begeleidingsacties door de dienst Bedrijfsadvies en het CVBB die gepresenteerd worden in dit Mestrapport, wijzen er immers op dat er wel degelijk nog vooruitgang mogelijk is.
Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor alle betrokken actoren, in de eerste plaats de land- en tuinbouwsector, maar ook de verwerkers, vervoerders, veevoederleveranciers, landbouwconsulenten, …. Als iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt, moet het mogelijk zijn opnieuw een kantelmoment te veroorzaken met een betere waterkwaliteit tot gevolg.
Toon Denys
Gedelegeerd bestuurder Vlaamse Landmaatschappij
RAPPORT